Literatuur en Geneeskunde

Ziekte door andere ogen

SCOOP: Nieuws over kunst en geneeskunde

In deze rubriek vindt u onder redactie van Henk Maassen elke twee weken op zaterdag recensies van actuele romans, films, muziek, theater, tentoonstellingen en poëzie waarin geneeskunde en zorg een rol spelen.

28 juni 2025

In deze rubriek deze keer de nieuwe roman van de gevierde Nederlandse auteur Marente de Moor: De Bandagist en een roman over twee dagen uit het getroebleerde leven van scheepsarts en dichter Jan Slauerhoff: Het inferno van Slauerhoff.
Verder twee films die opnieuw te zien zijn: de Japanse klassieker Ikiru van Akira Kurosawa over een terminaal zieke ambtenaar en het volvette, maar overtuigende Deense doktersdrama Open Hearts. Tenslotte nog een boek over neurologisch puzzelwerk.

Reacties in de vorm van opmerkingen, vragen, tips, kritiek en lof kunnen naar: scoop0329@gmail.com

Roman
De bandagist, Marente de Moor, Prometheus, 304 blz., 24,99 euro.

Rigor mortis tijdens het leven
Joost, eindtwintiger, studeerde aanvankelijk aan het conservatorium, maar de coronacrisis gooide roet in het eten, en sindsdien zit hij in de zorg. Hij omschrijft zijn beroep als ‘bandagist’. Voordeel van die ouderwetse benaming van een vak dat we nu als compressietherapeut zouden aanduiden, is dat menigeen in zijn omgeving nog steeds denkt dat hij musicus in spe is, maar dat hij is overgestapt van de gitaar op de bandoneon.
Joost houdt zich bezig met het zwachtelen van met name oude tot stokoude benen, en waarschuwt zijn lezers (beter misschien: zijn toehoorders, want hij spreekt ons voortdurend toe) daarom vooraf: ‘Het verhaal dat ik ga vertellen, zal bij vlagen onsmakelijk zijn. Ik zal u vertellen over fibrose en necrose, over de vergroting en verrotting van de extremiteiten van het menselijk lichaam. Wen er maar aan, dat heb ik ook gedaan. Het is van belang dat u blijft luisteren, want alles houdt met elkaar verband. Niets in dit verhaal is toeval, zelfs de naam van mijn vak niet. Ik ben de bandagist, de man van verwikkelingen.’
Het zal allemaal blijken te kloppen.

In Marente de Moors schitterende, nieuwe roman De Bandagist zijn Joost en zijn vrienden de vertegenwoordigers van de generatie die zich ondanks hoge opleiding moeten behelpen met kleine baantjes en slechte behuizing of zelfs geen enkel vast dak boven hun hoofd, afhankelijk als ze – zeker in Amsterdam- zijn van tuinhuisjes, logeeradressen en overjarige studentenflats. Volgens Joost is er ‘niets romantisch aan ontheemd raken in je eigen vaderland. (…) Kom je van over de grens en vlucht je naar hier, dan voelen de mensen met je mee. Maar de inheemse zwerver is de loser die het zich allemaal maar heeft laten overkomen, terwijl er juist zo veel moed voor nodig is om van de ene in de andere dag te vallen.’

Nee, dan de ouderen die hij dagelijks verzorgt. Boomers, wonend in schitterende grachtenpanden, zuchtend onder hun obsessieve zucht allerlei memorabilia te bewaren en levend te midden van oneindige wijnvoorraden, prachtige boekverzamelingen, en vooral zich niet gevangen wetend in de noodzaak tot multitasken en het volgen van sociale media – zelfs Joosts patiënten met Alzheimer beschikken nog over ‘een benijdenswaardige concentratie’. En dat laatste werkt kennelijk als een levenselixer, want ze worden stokoud. ‘Inhuizigen’, noemt hij ze, want buiten komen ze – zeker sinds corona – nog zelden.
Of neem zijn werkgevers, het koppel Mark en Richard, die als prothesemakers meer verdienen dan Joost, eigenaar zijn van twee huizen en voortdurend op reis zijn. Of neem zijn moeder: een oude hippie, of de moeder van zijn vriendin, die uit hetzelfde hout gesneden lijkt.
Joosts generatie hoeft niets te bewaren, ‘want ons geheugen ligt buiten onszelf en is eindeloos. Als wij later oud zijn, verzamelen we het verleden niet in bananendozen – nee, wij zullen ons geheugenverlies accepteren en lekker gaan loungen in hippe tehuizen met namen als The RAM-error House of Control-Alt-Delete. Tegen die tijd heeft AI ons geheugen toch al overgenomen. Dementie zal geen ziekte meer zijn, maar hooguit een ongemak, eenvoudig te voorkomen door regelmatig het systeem te updaten.’

Zijn adagium: ‘Werken met ouderen is als staren naar de sterren: alles waarin ze je meeslepen is heel lang voor jouw tijd gebeurd.’ Hij meent daarbij te weten dat in grote delen van de wereld helemaal niet aan dementie wordt gedaan, en dat er daar totaal anders tegen ouderen wordt aangekeken. Daar is besloten dat ouderen profeten zijn of sjamanen die in tongen spreken en orakelen en via een geheim netwerk met elkaar in verbinding staan. ‘Misschien moeten we de wanen van de dementen niet onderbreken met een diagnose, maar eenvoudigweg de golflengte volgen die ze aanbieden.’
Uit alles wat hij vertelt spreekt zowel diepe afgunst op het leven dat ouderen hebben kunnen leiden, maar ook afkeer: Joost is genadeloos in de woorden die hij kiest om ze te typeren. Ze verspreiden ‘rottemeloenenlucht’: ‘Waarschuw me alsjeblieft als ik die lucht begin te verspreiden. Het is geen zweet- of pislucht, ook geen drankkegel, het is niet zozeer een walgelijke geur als wel een die alarmeert. Het is een evolutionair oud overlevingsmechanisme, een seintje aan de rest van de kudde: pas op, eentje in ons midden heeft ze niet meer op een rijtje. Zo ruikt het begin van het einde.’ Bij sommige stokoude mensen kun je de dood aan het werk zien; hij begint onderaan in het lichaam: ‘als je maar oud genoeg wordt, treedt de rigor mortis al bij leven in’.

Marente de Moor spitst haar roman uiteindelijk toe op Joosts contact met en verzorging van een puissant rijke, nogal theatrale dame, die zich ‘mevrouw Swarovski’ wil laten noemen. Het is begin van een fase waarin de bandagist in een soort surreëel niemandsland belandt, noem het gerust een twilight zone. In die fase vindt Joost zelfs een min of meer permanent dak boven zijn hoofd, omringd door boeken. Die boeken begint hij te lezen: negentiende eeuwers zoals Dostojevski en Edgar Allan Poe. Dostojesvki’s ‘Aantekeningen uit het ondergrondse’ en Poe’s ‘The Tell Tale Heart’ en ‘The Fall of the House of Usher’ hebben invloed op zijn vertelstem – hij kan niet nalaten daaruit te citeren en ziet zichzelf als behept met een literaire variant van tourette – en bijgevolg uiteraard ook op Marente de Moors aanpak. Het zijn overigens niet de enige literaire allusies.

Maar de grote negentiende-eeuwers bieden de dolende geest die Joost is geworden uiteindelijk geen houvast. ’Wat zet onze aardse beslommeringen nu nog in eindeloos perspectief? We zijn op onszelf aangewezen. Heb erbarmen met de mens van de eenentwintigste eeuw.’
Het resultaat is een prachtig fresco van het moderne leven, en een genadeloze spiegel voor elke 65-plusser: zo zien de jongelui hen dus.
Henk Maassen

Film
Ikiru (Akira Kurosawa)
Nu in de bioscoop

Zin vinden in het aangezicht van de dood
Deze dagen komen een aantal gerestaureerde versies van films van de grote Japanse filmmaker Akira Kurosawa opnieuw in roulatie. Daaronder Ikiru, zijn eerste grote meesterwerk uit 1952: een verstilde karakterstudie over eenzaamheid in het aangezicht van de dood. Ikiru is meer dan een filmtitel, het is ook een Japans begrip, dat vertaald kan worden als ‘leven’ of ‘zijn leven leiden’.

In het openingsshot van Ikiru zien we een röntgenfoto. De aard van de ziekte wordt buiten beeld door een commentaarstem vermeld. Het is een doodvonnis: gemeenteambtenaar Kanji Watanabe heeft een maagtumor. Hij heeft nog zes maanden te leven. Het besef dat hij in de voorbije 25 jaar niets bijzonders heeft gepresteerd en nooit ergens enig plezier aan heeft beleefd, maakt dat hij die existentiële leegte in de korte tijd die hem nog gegund is, wil vullen.
Hij wil ‘Leven’ met een hoofdletter, maar hoe? Tot nu heeft hij een routineus bestaan geleid in een, ongetwijfeld met opzet door regisseur Kurosawa karikaturaal in beeld gebrachte, bureaucratische omgeving. In een bar ontmoet hij een schrijver, die zich Mefistofeles noemt. Geld voor zijn ziel hoeft deze ‘duivelse auteur’ niet te vragen; Watanabe is immers al ten dode opgeschreven. Hij stelt voor samen met de gemeenteambtenaar op stap te gaan. Ze zoeken vertier in de bars en stripshows van het nachtelijke Tokyo. Maar Watanabe blijkt een volstrekte vreemde te midden van al die glitter en glamour. Hier zal hij vreugde noch levensvervulling vinden. Die vindt hij pas in zijn ambitie een verwaarloosd, braakliggend stuk land te transformeren tot een kinderspeelplaats – tegen alle ambtelijke tegenwerking in.

Op ongeveer twee-derde van de film plaatst Kurosawa een cesuur: we vernemen van de voiceover dat Watanabe vijf maanden geleden is overleden. Collega’s en familieleden komen bijeen tijdens een herdenkingsplechtigheid. Ze bespreken de verdiensten en de persoonlijkheid van de overledene, vanuit verschillende gezichtspunten, zodat een mozaïek van nogal hypocriete meningen ontstaat. In flashbacks zien we wat er is gebeurd. Watanabe is in wezen onbegrepen gebleven, slechts de moeders van de kinderen op de speelplaats rouwen oprecht. In het aangrijpende slot zien we hem alleen, zachtjes neuriënd, op een kinderschommel, kort voordat hij overlijdt.

Een paar jaar geleden verscheen een Britse remake van Ikiru, onder de titel ‘Living’, door de Zuid-Afrikaanse filmmaker Oliver Hermanus. Ook niet te versmaden, maar cinematografisch minder interessant als het Japanse origineel.
Henk Maassen

Roman
Het inferno van Slauerhoff, Luuk Imhann, Querido, 320 blz., 24,99 euro

Twee dagen uit het leven van scheepsarts-dichter Jan Slauerhoff
Dat Jan Slauerhoff af en toe een moeilijk man was, dat wist ik uit de biografie van Wim Hazeu. Maar dat hij zo sterk door demonen werd belaagd, dat was nieuw voor mij. Het staat ook niet in de biografie, maar in een roman van Luuk Imhann, Het inferno van Slauerhoff. Hazeu geeft zijn biografie een motto mee, afkomstig van Slauerhoff. ‘Elke biografie moet een mengsel zijn van waarheid en verdichting, het kan niet anders. Wie zuivere historie eist, geeft blijk het wezen der historie niet te kennen, de absolute historie bestaat niet, ook niet bij volledige feitenkennis.’
Maar toch, de biografie heeft een zekere verantwoordingsplicht die in zekere zin ook de grens is van wat je in een biografie kunt schrijven. Pas als er nieuwe feiten zijn gevonden, verandert een biografie, zoals dat gebeurde met de biografie van Hazeu. Wie zich afvraagt wat er zich bevindt in de gaten van de biografie komt op het terrein van de fictie.

De roman van Imhann vult die gaten in. Het inferno van Slauerhoff gaat over een korte periode in het leven Slauerhoff, toen hij zich als dokter vestigde in Tanger. En van die periode beschrijft Imhann 48 uur. Slauerhoff wordt verteerd door verdriet om het verlies van zijn zoon bij de geboorte, zijn jaloezie, zijn onvermogen om bij zijn vrouw Darja te blijven en zijn vele ruzies met vrienden. In Tanger probeert hij dat te ontvluchten. De stad wordt beschreven als een volstrekt ongereglementeerd en volledig corrupt. Slauerhoff weet daarin goed zijn weg te vinden en is als dokter de vriend van iedereen. Dan ontvallen hem in korte tijd door zelfdoding en moord zijn lokale vrienden, die meestal ook op de vlucht zijn. Slauerhoffs leven raakt in een stroomversnelling. Er wordt voortdurend een beroep op hem gedaan, door alle lagen van de bevolking. Hij doet zijn best, helpt een jong meisje te ontsnappen aan de huwelijksceremonie die haar ouders voor haar bedacht hadden, maar stort uiteindelijk zelf in. Hij verlaat Tanger.

Is het wel een goed idee om biografieën te romantiseren? Er zijn al heel wat biografische romans geschreven, en die zijn lang niet altijd slecht. Denk bijvoorbeeld aan het oeuvre van Julian Barnes. Is Het inferno van Slauerhoff een geslaagde romantisering? Tja, daarover kun je van mening verschillen, maar naar mijn mening is er op deze roman toch wel wat aan te merken. Ook Wim Hazeu zegt dat Tanger ongeorganiseerd was, maar in de roman wordt de smerigheid, de stank, de corruptie, de armoede zo vaak herhaald dat het een beetje gaat vervelen. Ook de onbaatzuchtige dokter Slauerhoff, die zonder te slapen mensen blijft helpen in deze poel van ontucht, wordt langzaam maar zeker een beetje ongeloofwaardig. Zijn adviezen zijn ook niet altijd doordacht zoals dit advies aan zijn syfilitische vriend:
‘Er waren drie bordelen in de stad: een Spaans, een Frans en een Marokkaans bordeel. Slauerhoff vroeg zich af waar syfilis welig tierde. Vast niet in het Spaanse bordeel van Madame Simone. Zij stond op hygiëne, zelfs bij haar gas¬ten. Misschien moest hij discreet de Rus vertellen voortaan daarheen te gaan.’ Maar daarmee zou het laatste hygiënische bordeel ook verleden tijd zijn.

En tussen al deze bedrijven door vreet de schuld aan Slauerhoff en kan hij zijn demonen nauwelijks bedwingen. Op gezette tijden wisselt Imhann zijn tekst af met handgeschreven fragmenten uit Slauerhoffs gedichten waaruit zijn wanhoop blijkt. Het beroemdste fragment staat er ook in: ‘Slechts in mijn gedichten kan ik wonen’.
Deze roman maakt duidelijk dat dat in ieder geval in zijn gedachten niet mogelijk was, maar, hoe leesbaar ook, het is af en toe wel een beetje over de (dramatische) top.
Arko Oderwald

Non-fictie
De vrouw die in haar slaap augurken at, Gert Cypers, Borgerhoff & Lamberigts, 224 blz.. 24,99 euro

Dagboek van een neuroloog
In de berg van boeken die worden aangeboden om te recenseren valt de titel De vrouw die in haar slaap augurken at. Ondertitel: ‘Dagboek van een neuroloog’. Welk lampje gaat dan branden? Oliver Sacks natuurlijk. De rest van de ondertitel had dat lampje weer uit moeten doen: ‘zeldzame ziekten en de zoektocht naar antwoorden. Dit gedeelte komt dichter bij de inhoud van dit boek, want er zijn verbazingwekkend veel zeldzame ziekten verzameld in dit boek, maar met Oliver Sacks heeft het maar weinig te maken. Hier is een dokter aan het woord die vooral het medische puzzelwerk om tot de juiste diagnose te komen beschrijft. Veel successen om trots op te zijn, maar wat Oliver Sacks zo bijzonder maakte waren zijn dikke beschrijvingen van de patiënt, en die ontbreken hier totaal.
Gert Cypers lijkt mij een kundige dokter, maar ook wel een beetje te trots op zijn kundigheid. Het zou mij niet verbazen als de uitgever de titel verzonnen heeft om het Oliver Sacks-lampje te laten branden, maar of de auteur daar nu zo blij mee moet zijn betwijfel ik, want de zo ontstane verwachtingen worden niet ingelost
Arko Oderwald

Film
Open Hearts
Te zien via: picl.nl

Dokter verliefd op de vrouw van de patiënt: soap? nee!
Het plot van Open Hearts, was oorspronkelijk bedoeld als romantische komedie, lijkt op het eerste gezicht niet veel meer dan een soap en de film zou worden opgenomen volgens de nogal rechtlijnige beginselen van de Deense Dogma-groep (bekend van onder meer ‘Festen’) van dertig jaar geleden: geen special effects, alleen natuurlijke belichting, geen studioshots, geen soundtrack, handgedraaid, eenvoudige, waarachtige acteerstijl (lees: ‘zo echt mogelijk’). Maar dat valt allemaal erg mee, en een komedie is het gelukkig zeker niet geworden.
Het plot: Cecilie en Joachim staan op het punt te trouwen, als de laatste ernstig gewond raakt door een verkeersongeval. Joachim is verlamd vanaf zijn nek en zegt tegen de verdrietige Cecilie dat hij hem moet verlaten. Ze praat met de dokter (rol van de inmiddels wereldberoemde Mads Mikkelsen)niet wetend dat diens echtgenote het ongeval heeft veroorzaakt. Die laatste voelt zich steeds schuldiger over wat er is gebeurd en vraagt haar man, de dokter, om met Cecilie te praten en haar te troosten.
U kunt vervolgens ongetwijfeld uittekenen wat er gaat gebeuren; Cecilie en de arts van haar man krijgen een relatie. Klinkt nogal schmalzy? Zeker, maar toch is dit een overtuigende film, beter dan menige andere uit de Dogma-golf van destijds. Juist omdat die zo eerlijk en, ja, ‘echt’ is, ook al houdt die zich al niet al te ‘dogmatisch’ aan alle regels.
En trouwens: wat doe je in zo’n penibele situatie eigenlijk als dokter?
Henk Maassen

14 juni 2025
In deze editie besprekingen van twee speelfilms die beide op een originele manier trauma en traumaverwerking dramatiseren: Drowning Dry en Hoard. Ook aandacht voor de heruitgave van Richard Flanagans prijswinnende roman De smalle weg naar het verre noorden over de lotgevallen van een arts die in WOII onder mensonterende condities betrokken was bij de aanleg van de beruchte Birmaspoorlijn en voor Hoofdzaak, een roman over een chirurg die een paar forse fouten maakt.
Reacties in de vorm van opmerkingen, vragen, tips, kritiek en lof kunnen naar: scoop0329@gmail.com

Film
Drowning Dry
Nu in de bioscoop en te zien op picl.nl

Hoe trauma werkt
In Drowning Dry van de Litouwse filmmaker Laurynas Bareiša brengen de zussen Ernesta en Juste samen met hun echtgenoten en jonge kinderen een weekend door in hun ouderlijk buitenhuis. Anders dan tussen de zussen die goed met elkaar overweg kunnen, zijn de verschillen tussen de zwagers onmiddellijk voelbaar: Lukas is een atletische, zwijgzame martial arts-vechter met een getatoeëerd bovenlijf en weinig financiële middelen; Tomas een nogal zelfingenomen zakenman met overgewicht die goed in de slappe was zit. Zijn neerbuigende houding over de financiële zorgen van Ernesta en Lukas, en zijn verzet tegen de verkoop van het vakantiehuis, leggen spanningen bloot die zich ook fysiek manifesteren wanneer de mannen elkaar uitdagen in een ongemakkelijke sparsessie. Maar dat is uiteindelijk niet waar deze film overgaat.

Punt is dat het moeilijk is duidelijk te maken wat dan wel het thema is, want dat levert spoilers op. Weet vooral dit: de structuur van de film is fragmentarisch en speelt met de tijd. Voorbeeld: in een scène dansen de zussen op een populair liedje, als later in de film de scène wordt herhaald, blijkt het een heel ander liedje. Sterker, meer scènes lijken te herhalen met kleine verschuivingen in details, en toch is het meestal snel duidelijk dat we kijken naar verleden, heden of toekomst. Dat er out of the blue iets dramatisch is voorgevallen, tot tweemaal toe zelfs, en dat die gebeurtenissen niet zonder gevolgen zijn gebleven, dat staat wel vast. De Engelstalige titel Drowning Dry verraadt wat dat betreft al iets – de Litouwse titel was ‘gewoon’ Zusters – want die verwijst naar een noodsituatie die zich kan voordoen na een bijna-verdrinking. Later zal er ook nog sprake zijn van een paniekaanval en van een niertransplantatie, maar over het hoe en wat moet hier dus beter niets worden prijsgegeven.

Filmmaker Bareiša, die zelf de camera hanteerde, gebruikt de sprongen in de tijd om zo te laten zien hoe rouw, gemis en vooral traumaverwerking verlopen. Wie de film twee keer kijkt – en dat kan gemakkelijk: hij staat ook op picl.nl – zal zien hoe goed Bareiša daarin slaagt.
Hij observeert zijn acteurs en hun handelingen bijna als een spion, vaak met enige afstand, vanuit vaste camerastandpunten, en in lange takes, en lang niet alles wat er gebeurt, laat hij in het kader zien. Dat zijn film de Litouwse inzending was voor de Oscars, was ongetwijfeld een terechte keuze.
Het slot met beelden van de verstilling in het zomerhuis dat wordt verkocht en van een verregend, bedorven stilleven van een onaangeraakte dis met eten op het terras, werkt op een onnadrukkelijke manier zowel symbolisch als aangrijpend: zo zijn leven en dood verstrengeld.
Henk Maassen

Film
Hoard
Nu in de bioscoop


Een traumatische verzameling van liefde
We schrijven 1984: de zevenjarige Maria leeft met haar moeder Cynthia die haar omgeeft met een overvloed aan liefde, bescherming en aandacht. Maar de idylle is ziekelijk; Cynthia lijdt aan een dwangmatige verzamelwoede; ze is een hoarder. Overdag struinen beiden de straten af, op zoek naar wat in de ogen van Cynthia schatten zijn. Tegen Maria zegt ze dat al dat afval een ‘catalogue of love’ is. Later in haar leven zal Maria tot het inzicht komen dat het een traumatiserende verzameling van liefde moet zijn geweest.
Dat “later” beslaat het grootste deel van de film Hoard, het debuut van de Britse Luna Carmoon. Maria woont in 1994 bij een liefdevolle pleegmoeder. Ze trapt graag lol met haar beste vriendin Laraib, maar als zij uit Maria’s leven verdwijnt en haar pleegbroer Michael zich aandient, verandert de situatie. Michael werkt als vuilnisophaler. Zijn geur roept bij Maria – bijna klassiek proustiaans – oude herinneringen en beelden op. Ze raakt, zonder aanvankelijk te begrijpen waarom, geobsedeerd door viezigheid, begint afval te verzamelen en er ontwikkelt zich een relatie van fysiek aantrekken en afstoten tussen haar en haar pleegbroer. ‘Ik zou niet op je pissen als je in brand stond’, zegt ze op zeker moment tegen hem.

Luna Carmoon heeft naar eigen zeggen een film willen maken ‘om de pittige momenten’ uit haar eigen verleden te onderzoeken en te herbeleven, ‘om ze op die manier te overleven, er grip op te krijgen en ze onder de loep te nemen’. Alle personages in de film komen voort uit de wereld waarin ze is opgegroeid en is gevormd. Tot aan de aard van de dialogen toe. ‘Mijn moeder was een soort verzamelaarster, een hamsteraar. Toen ik Hoard schreef, heb ik Maria en haar moeder vaak vergeleken met eksters: vogels die altijd in paren leven en snuisterijen en stofjes bij elkaar scharrelen en verzamelen voor hun nest, hun cocon.’

Carmoons film is af en toe echt ‘vies’: je hebt soms een sterke maag nodig; je kunt hem dan bijna ruiken. Ze vertelt geen klassiek verhaal waarin de ene scene in een dramatische logica volgt op de ander, eerder orkestreert ze emoties met beeld, en werkt ze met steeds terugkerende, zeer uiteenlopende motieven die het verhaal verankeren en die betekenis krijgen in de veranderende context, de coming of age van Maria zou je kunnen zeggen. Let op de rol van geuren, van kerstmis, van jezelf verbergen onder lakens, verwijzingen naar de film Die Blechtrommel, wintertenen. Als Maria uiteindelijk in een psychotische toestand geraakt, wordt de film zelf psychotisch, en vraagt de kijker zich af: wat is werkelijk?

Duidelijk is dat Carmoon uitgaat van de gedachte dat traumatische kinderjaren zich nestelen in je lichaam. Je kunt ze weliswaar vergeten, maar ooit komen ze weer tevoorschijn. Maria ondergaat zelfs een soort catharsis. Klopt dat met wat we van traumatische ervaringen weten? Ik weet het niet. Wel dat dit een uitstekend debuut is met overtuigende acteurs.
Henk Maassen

Roman
De smalle weg naar het verre noorden, Richard Flanagan, vertaling: Ankie Blommesteijn, Koppernik, 408 blz., 25,- euro

De dood als verlichting
Vanaf 1942 lieten de Japanners door krijgsgevangenen de beruchte Birma-spoorlijn aanleggen. In zijn roman De smalle weg naar het verre noorden (oorspronkelijke titel: The Narrow Road to the Deep North), waarvoor hij in 2014 de Bookerprijs kreeg, beschrijft de Australische auteur Richard Flanagan de mensonterende omstandigheden waaronder dat gebeurde. Door menigeen werd het boek destijds ontvangen als een meesterwerk. Tien jaar geleden verscheen er ook een Nederlandse vertaling, en die is nu opnieuw beschikbaar, maar via een andere uitgeverij: Koppernik.

Flanagan maakt ons in zijn boek deelgenoot van wat de Japanse slavendrijvers bewoog; zij spelen een grote rol in de roman. Hij kruipt in hun hoofd. Maar hij centreert zijn vertelling toch vooral rond de Australische arts Dorrigo Evans, wiens medische improvisaties– hij knutselt bijvoorbeeld een operatiekamer van bamboe en draad in elkaar – niet op kunnen tegen de uitgehongerde, op de rand van de dood balancerende patiënten, lijdend aan uitputting, cholera, malaria, beriberi en ander vreselijks. Zijn medisch handelen lijkt op voorhand zinloos. Dat hij na de oorlog Evans als een held wordt gezien, doet hem niets en vindt hij ten diepste onverdiend. Het was immers zijn taak om elke dag de mensen aan te wijzen die aan de spoorlijn moesten werken, ook toen bijna niemand meer daartoe in staat was. Terugkijkend moet hij constateren dat hij dan vaak die mannen koos waarvan hij verwachtte dat ze spoedig zouden bezwijken.

De Nederlands-Amerikaanse auteur Ian Buruma heeft geschreven dat het werken aan de Dodenspoorlijn een ervaring was die nauwelijks voor te stellen is. Precies dat heeft Flanagan geprobeerd te doen: stel je het voor. Slaagt hij daarin? Vaak wel, zoals in deze passage, waarin een Australische krijgsgevangene er valselijk van is beschuldigd dat hij zijn werk niet goed doet, en door Japanse bewakers halfdood is gegeseld: ‘Ze vonden hem laat die avond. Hij dreef met zijn hoofd naar beneden in de benjo, de lange, diepe geul met door regen opgeschuimde stront die als gemeenschappelijk toilet diende. Op de een of andere manier had hij zich daarheen gesleept vanaf het hospitaal waar ze zijn gebroken lichaam naartoe hadden gebracht toen de afstraffing eindelijk was afgelopen. Men ging ervan uit dat hij bij het hurken zijn evenwicht had verloren en erin was getuimeld. Omdat hij niet de kracht had om zich eruit te hijsen, was hij verdronken.’

Niet altijd werkt de schrijfstijl van Flanagans alwetende verteller; soms klinken zijn woorden over de top of te hol. Maar meestal is zijn proza zintuiglijk, meeslepend, beeldend en schrijnend. Zoals hier, als Doriggo Evans gaat zien hoe het achtenveertig mannen ‘in verschillende stadia van doodstrijd’ vergaat. ‘De dood stelde hier niets voor. Hij bracht, dacht Dorrigo – al bestreed hij dat gevoel als een verraderlijk soort medelijden – een soort verlichting. Leven was worstelen in angst en pijn, maar, dacht hij bij zichzelf, je moest nu eenmaal leven. Om zich ervan te overtuigen dat ook hier geen hartslag was, bukte hij zich en tilde de verschrompelde pols op van het volgende in elkaar gedoken geraamte, een stille stapel botten en stinkende zweren, toen er een schok door het geraamte trok en het doodskopachtige hoofd zich draaide. Vreemde, half blinde ogen die wazig uitpuilden en slechts vaag zagen, leken zich op Dorrigo Evans te richten. De stem klonk wat schril, de stem van een jongen die verdwaald was in het lichaam van een stervende oude man. Sorry, dokter. Vanochtend niet. Spijt me dat ik je teleur moet stellen.’

Flanagan baseerde Evans losjes op Sir Edward “Weary” Dunlop, zelf krijgsgevangen arts en Australisch oorlogsicoon. Maar waar de historische figuur werd omgeven door mythische glans, is Evans vooral een man die zijn eigen schaduw achterna loopt. Uiteindelijk gaat deze niet chronologisch vertelde roman over een zeer complexe persoonlijkheid; zowel in de liefde en in zijn kijk op het leven, als in zijn moraal en in de zin die hij alleen kan vinden in literatuur en vooral poëzie.
The Narrow Road to the Deep North is kortgeleden bewerkt tot een gelijknamige tv-serie die door BBC1 is aangekocht. Wanneer die wordt uitgezonden is nog niet bekend.
Henk Maassen

Roman
Hoofdzaak, Roy van der Zwaard, Uitgeverij Gist, 288 blz., 24,99 euro

Chirurg geschorst door tuchtcollege
In Hoofdzaak van Roy van der Zwaard begaat een van de hoofdpersonen, de neurochirurg, drie fouten bij een deep brain stimulation operatie bij een Parkinson patiënt. Ten eerste laat hij de arts-assistent, de bevallige Soumaya, te vroeg in haar carrière een handeling uitvoeren, die mislukt. Vervolgens probeert hij het nog een keer, maar hij overschrijdt daarmee het protocollair vastgestelde aantal pogingen en ten derde verwijdert hij dit uit het operatieverslag, dat echter vlak daarvoor al door de vrouw van de patiënt was opgevraagd. De patiënt krijgt een hersenbloeding en is blijvend invalide. De vrouw van de patiënt begint een tuchtzaak die ze wint. Terecht, want de feiten liegen niet. De chirurg wordt een jaar geschorst. Dat is op zich dus niet erg verrassend. Om deze personen heen bewegen zich dan nog de vrouw van de chirurg, hoogleraar en directeur van een NGO, maar ook gokverslaafd om onduidelijke redenen, de dochter van de chirurg die geneeskunde studeert, de dochter van de patiënt, die ook geneeskunde studeert, goth en non-binair is. Haar vader vereert haar, haar moeder vindt haar afschuwelijk. Zij kan haar beroep van kapper niet meer uitoefenen omdat ze per ongeluk bij het zichzelf knippen is uitgeschoten en een oog geraakt heeft. Een verbitterde vrouw, vaste klant van de botox-filler om de hoek. O ja, de twee dochters krijgen een relatie met elkaar, eindigend in een trouwfeest.
Samengevat: alle ingrediënten voor een medische soap, waarin het medisch tuchtrecht eigenlijk nauwelijks een belangrijke rol speelt. Dat wordt versterkt door het feit dat de lezer voortdurend in de hoofden van de hoofdpersonen zit, hetgeen bij mij alle spanning wegneemt, maar daar kan verschillend over gedacht worden natuurlijk.
Arko Oderwald

1 juni 2025
Deze keer recensies van Nachtschade, een roman over migraine door Emma Laura Schouten, van Verblijf, het indrukwekkende poëziedebuut van psychiater Yasmine Namavar en de Nederlands film Vlam, over een meisje dat in de crisisopvang terecht komt.

Roman
Nachtschade, Emma Laura Schouten, Van Oorschot, 280 blz., 22,50 euro

Ontsnappen aan de houdgreep van migraine
De hoofdpersoon van de roman Nachtschade van Emma Laura Schouten heeft migraine. Wie denkt dat dit niet meer dan een regelmatig terugkerende zware hoofdpijn is, heeft na het lezen van deze roman een veel complexer beeld van deze ziekte, die uit een verstrengeling van psychische en lichamelijke problemen bestaat. De hoofdpersoon, een filosofiestudente, gaat naar Londen om een vrouwelijke Engelse filosofe te bestuderen. Bovendien had deze filosofe ook migraine. Haar verblijf in Londen wordt voortdurend onderbroken door Antaura, de oud-Griekse godin die staat voor de migraine. Als Antaura er is, leeft de studente in tussentijd, in het donker omdat elk licht pijn doet. En als de tussentijd er niet is, dan leeft zij in afwachting ervan. Zij leest het werk van de filosofe en van 19 andere bekende vrouwen over hun ervaring met Antaura. Dat pakt nogal teleurstellend uit, want lang niet allemaal zeggen ze daar iets zinnigs over. Dat is niet helemaal een verrassing, want haar moeder, die net als haar grootmoeder ook migraine heeft, zegt ook niet zoveel over haar ervaringen. Wel stuurt ze haar trouw de pilletjes in een blauw doosje, als die nodig zijn.
Het is na een tijdje wel duidelijk: Antaura beheerst het leven van de studente, ook als ze zich op de achtergrond houdt. Uiteindelijk krijgt het besef dat Antaura haar, ook als ze er niet is, in een houdgreep houdt, duidelijk gestalte. Ze ontdekt dat het amor fati van Nietzsche een (beperkte) weg is uit deze omklemming, zonder de Duitse filosoof te noemen, overigens.
Nachtschade is een interessante roman die de lezer veel vertelt over het lijden aan migraine. Aan het eind gekomen blijkt dat het lezen van de ervaringen van lotgenoten misschien toch behulpzaam kan zijn. In dit geval behulpzaam in de zin dat deze lotgenoten er nauwelijks over schreven en dat dat nu precies datgene is dat helpt om aan de obsessie te ontsnappen. Een interessante conclusie na 240 pagina’s lijden aan Antaura.
Arko Oderwald

Poëzie
Verblijf, Yasmin Namavar, Uitgeverij Jurgen Maas, 78 blz., 19,95 euro

‘Mijn huis herbergt dna’
Psychiater Yasmine Namavar is een nieuwkomer in het gezelschap van Nederlandse dichters. En ze is meteen een uitzonderlijke nieuwkomer: haar taal is afwisselend barok en kaal, ze past ogenschijnlijk niet meteen in een traditie, en haar soms raadselachtige, nachtmerrieachtig dreigende beelden tuimelen over elkaar heen in haar debuutbundel Verblijf, niet zonder betekenis op de cover gedrukt als VERblijf.
Het openingsgedicht (‘Vingerafdrukken’) is programmatisch, zet haar thematiek in het volle licht en verwijst expliciet naar Luceberts fameuze ‘Ik tracht op poëtische wijze’: ‘Ik ontdoe mij van alle mogelijke manieren/op eenvoudige wijze uit te leggen/wat ik zeggen wil (….)ik ontdoe mij niet van mijn bloedvaten, lymfebanen/ik zie er precies uit als mezelf, draag mijn eigen organen/verdedig mij tegen virussen, bacteriën naar mijn beste kunnen/mijn huis herbergt dna/in mijn tandenborstel, in de inkt van de printer/in het kleine ledikant in de voorkamer/desalniettemin ben ik bang voor vingerafdrukken, bijtwonden/op het lichaam van een dierbare, op het mijne’. En verderop schrijft ze: ‘ik blijf zoeken naar een jas die ik niet meer uit hoef te doen’.
Twee werelden kent Namavar van nabij: Iran en Nederland. Daar gaat het dus over: thuis voelen, een identiteit hebben maar toch verborgen blijven en niet eenduidig zijn, maar ook over geworteld (willen) zijn in de wereld, in de natuur (er is veel flora en fauna in de bundel), in wisselende talen, en vooral ook in je lichaam. Want: ‘Ook je lichaam heeft spelonken, wist je dat?’ Later constateert de dichter: ‘anders dan jij/draag ik twee rugzakken, heb ik twee huizen/buig ik zonder rancune/voor het onvermijdelijke.’

Binnen en buiten vervloeien vaak in haar gedichten: hevige beelden, visioenen, metamorfoses, en metaforen op metaforen zijn het resultaat. Zoals in deze strofen, waarin ze laat zien hoe een gevaarlijke wereld leven en lichaam kan binnendringen: ‘in de sleetse wijk van haar longen ruist tij van bloed en dieren door holle aders/snelwegen, konvooien van taankleurige beesten met hoeven/tanden blote geweien experimenteren met veldslagen, slangen/levenshagel zeeft hun adem leger ‘
Ze vergelijkt zich met libellen: ‘ik wil ze eigenlijk vragen/hoe ik zo kan glanzen/gebruik ik zilverpoets/moet ik kruipen, moet ik vliegen.’ Of met ‘een drakenbloedboom’, want die ‘maakt geen ringen, hij vertakt/de zoom van mijn broek moet telkens opnieuw vastgestikt, mijn gezicht houdt niet op met vouwen/zie, ik bouw geen jaren op/ik splits af.’

Steeds is er een opnieuw pogen zichzelf (uit) te vinden, te wortelen: ‘Op een zonnige dag in maart (en het lijkt wel mei), overal de geur van reukgras/ga ik weer links en werp mijn jas af/mijn lichaam een vondeling in het bos/wacht op een nieuw kledingstuk, vel na vel bladder ik af/iets om aan te kleven is er niet’.
‘Doelloos dwalen in een snel donkerend en veranderend landschap’, noemde de Zweedse dichter Lars Gustafson dat. De gedichten van Namavar roepen hier en daar ook het gevoel van fundamentele ontheemding op dat Gustafson onder woorden brengt. Soms misschien zelfs existentiële vervreemding. Zoals hier, tijdens een bezoek aan de dierentuin: ‘het wuiven van het buigzame fluitenkruid, de goedlachse populieren/de mensen zijn van huis en de middag schenkt hun miezer of patat/ze wandelen een in slaapgewiegde dood/(….) en alles doet zijn best zo gewoon te lijken/zelfs de onwaarschijnlijk fonkelende koikarpers in de buidel van het verblijf/zwemmen achteloos.’

Maar het gaat in deze bundel ook over geboorte, erotiek en de dood, bijvoorbeeld in een bijzonder fraai gedicht over het ziekbed van haar vader: ‘Het vu ziekenhuis/dit is het bed van mijn vader/dit is geen rouwadvertentie/dit is geen handleiding voor afscheid/dit is mijn vader.’
En dan heb ik nog niets gezegd over de betekenisvolle witregels en uitlijning van de dichtregels: meestal links, maar soms rechts. Een komeetachtig debuut!
Henk Maassen

Film
Vlam
Nu in de bioscoop en te zien op picl.nl

De dans als verlossing
In het openingsshot van Vlam, het speelfilmdebuut van Daphne Lucker, flikkert een aansteker op. We zien Olivia (Sophie Lindner), die deze vlam op haar huid wil zetten. Het is een beeld dat terugkeert in de film, als visuele metafoor voor wat niet gezegd kan worden: het brandende verlangen naar erkenning, het pijnlijke spel tussen afstand en nabijheid, liefde en destructie.
Olivia leeft in de schaduw van haar destructieve, wispelturige moeder (Thekla Reuten), een vrouw die de grenzen tussen bescherming en beheersing voortdurend overschrijdt. Is ze alcoholist, narcist, bipolair misschien? De film geeft geen diagnoses, maar toont de grilligheid van een moeder-dochterverhouding waarin onvoorwaardelijke liefde wringt met een schrijnend gebrek aan stabiliteit. Olivia’s reactie is begrijpelijk: woede, terugtrekking, verzet. Tegelijkertijd verlangt ze naar verbinding — met haar moeder, met zichzelf.

Wanneer de thuissituatie escaleert, belandt Olivia in een crisisopvang. Aanvankelijk outsider, vindt Olivia aansluiting bij de eigenzinnige Aisha, een meisje dat net als zij zoekt naar een uitweg, of althans: naar een tijdelijke houvast. ‘Doe maar alsof, dan is het leven makkelijker,’ houdt Aisha haar voor. Maar juist dat ‘alsof’ is Olivia’s valkuil — in het gezin waar ze uit komt, is doen alsof immers al een levensstrategie geworden.

Wat Lucker en scenarist Rosita Wolkers — die zelf als tiener ervaring opdeed in de jeugdzorg — hier neerzetten, is een realistische vertelling zonder vals sentiment of simplificatie. Veel van de jonge acteurs hebben zelf een achtergrond in de jeugdzorg, en dat voel je: het spel is doorleefd, ongepolijst, kwetsbaar. Toch is Vlam meer dan realisme of een reconstructie van persoonlijke trauma’s. Want Olivia’s toevlucht is de dans — niet als discipline, maar als dagdroom, als tegenwereld. In haar eentje danst ze zich los van de zwaarte van haar bestaan.
Henk Maassen

17 mei 2025
Deze keer recensies van de tentoonstelling Good Mom/Bad Mom in Utrecht, de roman Het land van Hrabal, de film The Salt Path en een voorstelling naar een tekst van Toon Tellegen: Requiem voor de onwerkelijkheid.

Tentoonstelling
Good Mom/Bad Mom: De moedermythe ontrafeld, Centraal Museum Utrecht, t/m 14 september 2025. Zie: www.centraalmuseum.nl

Werk van Buhlebezwe Siwani op de tentoonstelling ‘Good Mom/Bad Mom’, daarachter Meester van Liesborn (15e eeuw). Foto: Natascha Libbert

De moedermythe ontmanteld
Toen ik een paar jaar geleden mensen vertelde over de borstkanker van mijn zus waren vaak de eerste twee vragen hoe oud ze is en of ze kinderen heeft. Als een vrouw een zware ministersbaan krijgt wordt haar gevraagd of haar gezinsleven er niet onder lijdt. En volgens de vicepresident van de Verenigde Staten zijn vrouwen zonder kinderen überhaupt nutteloos. Vrouwen en moederschap zijn onlosmakelijke thema’s, met andere woorden, ook voor de vrouwen zonder kinderen, zoals ondergetekende.
Gek genoeg is het thema moederschap in de beeldende kunsten tot op heden onderbelicht en ondergewaardeerd gebleven: te burgerlijk voor de grote kunsten en onverenigbaar met het kunstenaarschap (dat gold overigens ook voor het vaderschap). Hoog tijd dus om dit onderwerp centraal te stellen in een tentoonstelling, vonden de makers van Good Mom/Bad Mom, nu te zien in het Centraal Museum.
De tentoonstelling begint met een wand vol schilderijen van de stereotype goede moeder Maria met haar Christuskind op schoot, zoals van Jan van Scorel, Artemisia Gentileschi en Theo van Doesburg. Vervolgens wordt de moedermythe vanuit verschillende perspectieven door meerdere (overwegend hedendaagse) kunstenaars ontmanteld. Er is aandacht voor de moeilijke aspecten van het moederschap, zoals de fysieke en mentale pijn, de schuldgevoelens, twijfels en spijt. Tala Madani toont bijvoorbeeld een schilderij uit haar serie Shit Moms, met dansende baby’s op een uit shit bestaande moeder, precies zoals ze zich voelde toen ze als jonge moeder weer aan het werk ging. Buhlebezwe Siwani maakte uit groene zeep niet alleen een ode aan de zwangere zwarte vrouw maar ook een levensgroot groepsportret van zichzelf, haar moeder, grootmoeder en zoon: het alledaagse materiaal oogt sterk (als brons), herinnert aan haar jeugd en symboliseert tegelijkertijd het beladen thema van zuiverheid. Eva Spierenburg verbeeldde zichzelf samengevat in de vorm van haar buik en geslachtsorgaan, zich afvragend of zij moeder wil worden. Gelukkig was er ook aandacht voor mannelijke kunstenaars, zoals Jonas Ohlsson en Magnus Monfeldt die in een installatie het vaderschap bespraken.

In de tentoonstelling zijn eveneens twee kabinetten opgenomen waarin historische context wordt gegeven van de ontwikkeling van kennis over zwangerschappen, samengesteld door de psycholoog en wetenschapshistoricus Trudy Dehue, en van de ontwikkeling van emancipatie, toegelicht door schrijver Anja Meulenbelt. In dit laatste thema stond vooral zelfbeschikking centraal. Dit vormt eveneens het onderwerp voor misschien wel het indrukwekkendste werk in de tentoonstelling, de etsserie Abortion works van Paula Rego die zij maakte naar aanleiding van de zeer magere opkomst bij een referendum in Portugal in 1998 om abortus te legaliseren. Een thema dat helaas actueel blijft.
Op tal van manieren wordt het hardnekkige beeld van de vrouw die haar gehele identiteit ontleend aan haar zorgzame en dienende taken in het gezin bevraagd, weerlegd of ronduit vernietigd. Zeker hoog tijd voor deze tentoonstelling. Toch bekroop mij het gevoel of de moedermythe in zekere zin niet ook bevestigd werd, omdat de nadruk wel erg sterk lag op wél moeder zijn.
Laura Prins

Roman
Het land van Hrabal, Rik Zaal, 136 blz., 19,99 euro

Het geluk van een slecht geheugen
“Manische Alzheimer,” noemt zijn vrouw het. Een aandoening die volgens de verteller zelf “helemaal geen ziektebeeld is”, maar wel een geestige term, “wat klopt omdat mijn vrouw veel gevoel voor humor heeft, een eigenschap die me heel nuttig lijkt voor iemand die getrouwd is met een man die lijdt aan manische Alzheimer.”
De stem die hier spreekt, is die van Hendrik Terpstra, de schrijver op leeftijd in Rik Zaals roman Het land van Hrabal. Die vergeetachtigheid speelt hem parten nu hij wil schrijven over zijn Tsjechische collega Bohumil Hrabal (1914-1997), wiens werk hij goed zegt te kennen, en die hij beschouwt als een van de grootste schrijvers van de twintigste eeuw, groter nog dan Franz Kafka. Maar ja, hij herinnert zich weliswaar dat hij Hrabals boeken ‘briljant en soms zelfs geniaal’ vond, maar over de inhoud weet hij niet veel meer.
Met dat gegeven schreef Zaal een roman die de grenzen van fictie en autobiografie, waarheid en herinnering verkent, misschien zelfs wel loslaat. In rapsodische, associatieve, vaak lange zinnen in de geest van Hrabal – “een snelle manier van schrijven waarbij de auteur totaal niet op fouten let” – ontspint zich een verhaal over een mogelijke ontmoeting die Terpstra met Hrabal heeft gehad, in 1985 te Praag. Heeft die ontmoeting daadwerkelijk plaatsgevonden? Terpstra weet het niet zeker. Hij onderneemt een zoektocht in de marges van zijn geheugen, aan de hand van dagboeken, foto’s en krantenknipsels. Vooral ook om zijn belevenissen in het communistische Tsjechoslowakije van voor 1989 te reconstrueren: hoe was het leven daar?

Al doende wordt Het Land van Hrabal zo ook een meanderende vertelling over het geweten. Want dankzij een gebrek aan geheugen kun je volgens Terpstra ook makkelijker allerlei morele problemen ontlopen, en dus bij de dag leven. Volgens hem (lees gerust: volgens Zaal) is dat wat mensen doen in Echte Landen, zoals Tsjechoslowakije destijds was. In zulke landen heersen onderdrukking, gelegaliseerde leugens, machtswillekeur en politieterreur. Het zijn landen waar zaken worden “geritseld” die mensen in onechte landen niet zouden kunnen bedenken of zouden durven. En juist dat levert “echte literatuur” op, literatuur uit noodzaak, in tegenstelling tot het vrije westen – de Onechte landen – waar literatuur een luxe is en auteurs, ik-gericht als ze zijn, louter hun zielenroerselen bespiegelen. Zaals roman laat mooi zien hoe subtiel het onderscheid tussen goed en fout in deze Echte landen is, en hoe makkelijk het daarover oordelen is vanuit het perspectief van Onechte landen. Hrabal bijvoorbeeld heeft zich met zijn werk altijd buiten de politiek gehouden: was hij daarom een foute schrijver? Of een meeloper? Hoe zat het eigenlijk met zijn geweten? Dronk hij het weg met liters bier?
Daar komt nog bij dat in de Boheemse cultuur fictie en werkelijkheid van oudsher door elkaar lopen. De “parttime bohemiens” waarover Terpstra vertelt – hij heeft er een paar goed gekend – leefden voor 1989 niet alleen in een ‘rare communistische wereld’, waar verhalen bedenken niet alleen een noodzaak was om het leven nog enigszins draaglijk en amusant te houden, maar ook omdat ze in een lange traditie stonden, ‘waarin het absurde gewoner is dan in veel andere gebieden van de wereld’ .

In de melancholie over zijn falende geheugen sluipt uiteindelijk ook een bevrijdend perspectief binnen, want “als verlies van geheugen een voorbereiding op de dood is zou je kunnen zeggen dat mensen met een slecht geheugen zoals ik goed voorbereid zijn.” Zo haakt in deze knappe, korte roman van alles in elkaar: geheugen en geweten, fictie en werkelijkheid, waarheid en fantasie, absurdisme en moraal, leven en dood. Manische Alzheimer is een levenshouding en inderdaad geen ziekte.
Henk Maassen

Film
The Salt Path
Nu te zien in de bioscoop en vanaf 7 augustus op picl.nl

Dakloos aan de wandel met Corticobasale Degeneratie
The Salt Path was een – terechte- bestseller, de verfilming van het boek blijkt nu ook een ‘hit’. In het boek vertelt Raynor Winn hoe zij en haar man Moth – hun studerende kinderen zijn het huis uit – in 2013 al hun have en goed kwijt raakten door een desastreuze investering; ze werden armlastig en dakloos. En dat juist toen tot overmaat van ramp bij Moth Corticobasale Degeneratie (CBD) werd geconstateerd, een zeldzame progressieve hersenziekte die doorgaans begint met motorische problemen of met spraak- en denkstoornissen. Die motorische problemen zitten altijd aan één kant van het lichaam. Bij Moth uit zich dat in een tremor in zijn arm en een slepend been. Prognose, aldus de neuroloog in de film: nog vier tot vijf jaar leven met op den duur sterk afnemende levenskwaliteit. Kans op genezing nihil, palliatieve zorg geïndiceerd. Een wandeling langs de Engelse zuidwestkust lijkt dan wel het laatste waar je aan denkt, maar juist dat is wat beiden besluiten te doen na al deze jobstijdingen. Noem het een vorm van escapisme.
In korte, non-lineaire flashbacks vernemen we wat er aan hun trektocht vooraf ging, terwijl we intussen chronologisch hun traject volgen, en zien we hoe ze soms vechten tegen de elementen, Moth’s ziekte en geldgebrek, maar ook uitgelaten zijn, de moed niet opgeven en nog steeds verliefd zijn. En hoe ze onderweg korte ontmoetingen hebben, met overigens niet altijd even aardige types.

De film is het speelfilmdebuut van Marianne Elliott, die voorheen als theaterregisseur actief was. Des te opmerkelijker hoe goed ze de wandeling – die natuurlijk voor meer staat dan louter dat –met groot gevoel voor sfeer, natuur en landschap zwierig maar in een rustig tempo in beeld brengt. Ze kon daarbij rekenen op twee geweldige acteurs: Gillian Anderson en Jason Isaacs, die in spaarzame dialogen overtuigende, sympathieke karakters neerzetten, de eerste vaak en o zo begrijpelijk bezorgd, de tweede optimistisch-laconiek over hun lot.
En zie, de laatste krijgt gelijk: als Moth zijn pregabaline laat staan, leidt dat aanvankelijk tot nare ontwenningsverschijnselen, maar uiteindelijk gaat het hem beter. En dat tot op de dag van vandaag, zo melden de makers in de eindtitels. Het gaat beiden nog steeds goed.
Of je daaruit mag afleiden dat het de natuur was die hen heeft geheeld, dat ze zijn ‘gezouten’ zoals dat heet in film en boek, valt te betwijfelen. Wel dat de, gelukkig onnadrukkelijke, subtekst van de film luidt dat het leven contingent verloopt, als een traject of reis zonder doel. En dat is iets waar blijkbaar veel kijkers (en lezers) zich in herkennen.
Henk Maassen

Theater
Requiem voor de onwerkelijkheid
Uitvoerenden: Silbersee, Corrie van Binsbergen, Hans Croiset, Albert van Veenendaal

De tekst van Toon Tellegen is in boekvorm verschenen bij Querido en kost 15,- euro

De onwerkelijkheid van het leven
Als het doek opgaat staart een enorme vogel ons aan. Zes, wellicht acht meter hoog. De rest van het decor en de uitvoerenden lijken zo uit een schilderij van Jeroen Bosch en een voorstelling van de Dogtroep te zijn weggelopen. Albert van Veenendaal speelt op zijn geprepareerde piano, Corrie van Binsbergen speelt gitaar, toch nog een keer. Hans Croiset vertelt een verhaal over een ontmoeting met de dood, een tekst geschreven door Toon Tellegen. Hoe wij aan de dood willen ontsnappen door hem te overtuigen: neem anderen, die hebben het meer verdiend, of: ik stel eigenlijk niets voor, ik ben zo onbelangrijk, een stofje eigenlijk, ga aan mij voorbij. Een typische Toon Tellegen-tekst, waarin allerlei niet materiële zaken, liefde, pijn, leed, spijt, berouw, plotseling een materieel anker krijgen, zoals dokter Deter ooit patiënten hielp door hun pijn in een doosje te doen, of de boktor, die alles kon maken, tegenzin, mismoedigheid, achterdocht en verveling bijvoorbeeld. De verteller van dit Requiem voor de onwerkelijkheid probeert zich op allerlei manieren te ontworstelen aan zijn lot, maar hij wordt langzaam maar zeker letterlijk en figuurlijk uitgekleed. Aan het eind trekt hij de conclusie: hij heeft zich altijd met de onwerkelijkheid van het leven bezig gehouden, maar de dood dwingt hem de werkelijkheid van de dood onder ogen te zien.
Een prachtig requiem, in het latijn gezongen, met moderne muziek van Corrie van Binsbergen. Hans Croiset schittert nog steeds. Ook bijzonder: aan het eind zingen er mensen uit de zaal (van Capella Breda) mee in het koor, zodat het geluid opeens van alle kanten komt. Ik zag het in het Chassé theater in Breda, als laatste van een reeks voorstellingen. Als er weer een reeks komt een regelrechte must om te gaan zien. Ontroerend en diepzinnig muziektheater, het is lang geleden dat ik zo iets moois heb gezien in het theater.
Arko Oderwald

3 mei 2025

Film
Quiet Life
De film is nu in de bioscoop en ook te zien via picl.nl

Katatoon na weigering asiel: een nieuw syndroom?
In Quiet Life treft de jonge Katja een merkwaardig lot. Nadat haar familie te horen krijgt dat zij uit Zweden zullen worden uitgezet, raakt Katja in een toestand die het meest doet denken aan katatonie. In Zweden staat dit inmiddels bekend als Uppgivenhetssyndrom, internationaal aangeduid als Resignation Syndrome. Sinds eind jaren negentig zijn in Zweden tal van asielkinderen in een vergelijkbare toestand geraakt: bewegingloos, sprakeloos, onbereikbaar. Soms houdt alleen sondevoeding hen in leven. Het gaat om kinderen van wie het asielverzoek is afgewezen en die de gedachte aan terugkeer naar oorlog, repressie of sociale ontheemding niet kunnen verdragen.

Quiet Life is strak gecomponeerd, in overwegend grijze, blauwige en witte tinten. De film wordt gespeeld in een onderkoelde, afstandelijke stijl. De dialogen zijn onnatuurlijk, soms zelfs absurdistisch – geheel in lijn met de absurdistische sfeer van de film. De ruimtes waarin de personages zich bewegen zijn kaal en symmetrisch. Veel kijkers zullen daardoor moeite hebben zich emotioneel te verbinden met wat zich op het scherm voltrekt. Maar juist dat lijkt de bedoeling van regisseur Giorgos Avranas.
Toch rijst onvermijdelijk de vraag: is dit ‘echt’? Heeft Avranas een realistisch drama willen maken, of is Quiet Life bedoeld als een parabel over het wrede lot van asielzoekers? De Wereldgezondheidsorganisatie erkent Resignation Syndrome namelijk niet als een officiële psychiatrische aandoening. Toch maken verschillende publicaties — raadpleegbaar via PubMed — en een indrukwekkende reportage in The New Yorker korte metten met die scepsis.

Quiet Life is hoe dan ook geen gemakkelijk te doorgronden film. De ouders van Katja worden onderworpen aan bizarre therapieën en aangespoord — of beter: gedwongen — een onnatuurlijk opgewekte houding aan te nemen. In hoeverre dit op de werkelijkheid is gebaseerd, blijft onduidelijk. Wel helpt het te weten dat Avranas wordt gerekend tot de zogeheten ‘weird Greek wave’, een stroming binnen de Griekse cinema die zich kenmerkt door een vervreemdende esthetiek en sociaal ongewone omgangsvormen. De bekendste vertegenwoordiger is Yorgos Lanthimos, met internationaal gelauwerde films als Poor Things, The Lobster en Dogtooth. Deze films onderzoeken en becommentariëren op verontrustende wijze politieke en culturele kwesties, sociale verhoudingen en — breder — de moderne tijdgeest. Quiet Life past naadloos in dat rijtje.
Henk Maassen

Film
Drie dagen vis
Nu in de bioscoop

Ziekte als kwetsbare familiebinding
Soms is een (chronische) ziekte het fragiele schakeltje dat familieleden bijeenhoudt, hoe broos hun onderlinge verhoudingen ook zijn. Gerrie, gepensioneerd monteur en een rasechte Rotterdammer, woont met zijn tweede vrouw in Portugal. Toch keert hij jaarlijks terug naar Nederland voor medische controles: hij is COPD-patiënt. Tijdens die bezoeken logeert hij bij zijn Kaapverdische stiefdochter en zoekt hij zijn broer op — en vooral zijn zoon Dick, met wie hij een moeizame, weinig communicatieve relatie onderhoudt. Nee, praters zijn het niet, in de Hollandse tak van de familie.
Dick, zo blijkt al snel in Drie dagen vis, de nieuwe film van Peter Hoogendoorn, leidt bepaald geen gemakkelijk leven. Hij kampt met paniekaanvallen en zit zowel psychisch als sociaal behoorlijk in de knoop. Later wordt duidelijk dat ook hij onder behandeling staat. Wanneer Gerrie aankondigt zijn COPD-behandeling voortaan in Portugal te willen voortzetten, en er dus geen reden meer is om naar Nederland te komen, dreigt het laatste, kwetsbare lijntje tussen vader en zoon te worden doorgesneden.
Hoogendoorn, die zijn film in contrastrijk zwart-wit draaide, laat veel onuitgesproken — zoals ook tussen vader en zoon het meeste blijft hangen in stiltes. Af en toe speelt hij daarbij met het beeld van de archetypische Hollandse binnenvetter tegenover de uitbundigheid van de Kaapverdiaanse familieleden.
Met het tonen van eenvoudige, alledaagse handelingen en ‘tussentijdse momenten’ wil Hoogendoorn naar eigen zeggen een gevoel van intimiteit en verbondenheid oproepen tussen publiek en personages. Want het emotionele effect, de tragedie én de schoonheid liggen volgens hem in de kadrering, in de lichaamstaal van de mensen, en in de ruimte waarin zij zich bewegen. Daarin slaagt hij overtuigend. De boodschap van de film? Hoogendoorn: ‘Dat het niet vanzelfsprekend is dat je je naasten morgen weer ziet.’
Henk Maassen

Roman
De prinses die mij warm houdt, Leo van Bergen, Palmslag, 183 blz., 22,95 euro


Perpetuum mobile van verwonding en herstel
Vijf verpleegsters melden zich in een als hospitaal ingericht kasteel aan begin van de Eerste Wereldoorlog, waar gewonde soldaten worden opgevangen en, voor zover mogelijk, behandeld. Zo ongeveer begint De prinses die mij warm houdt van medisch-historicus Leo van Bergen, die zijn metier niet verloochent getuige de uitgebreide verantwoording aan het slot van zijn novelle. Het perspectief van waaruit de lotgevallen van deze ‘zusters’ worden verteld is opmerkelijk: de jurk van een van hen. Af en toe onderbroken door een korte bespiegeling van de draagster van de jurk, Roos. Het geeft Van Bergen de gelegenheid om zijn grote historische kennis in zijn vertelling onder te brengen. Merkwaardigerwijs verhevigt juist die opzet ook de impact van de verschrikkingen en gruwelijkheden waarmee de verpleegsters te maken krijgen, met tegen het einde bovendien nog een bijna apocalyptisch coda. ‘We dachten echt alles op het gebied van letterlijk en figuurlijk hartbrekende ziektes en verwondingen en vergiftigingen te hebben meegemaakt en dat het niet erger kon. We waren ervan overtuigd dat Pandora’s doos al jaren geleden geheel en al was geleegd, de hoop incluis. Maar ergens in een klein hoekje is blijkbaar toch nog een gesel achtergebleven die ons nu door een of andere sadistische god alsnog in de schoot wordt geworpen.’ Lees: De Spaanse Griep, door de artsen en verpleegkundigen aangeduid als ‘De Ziekte’.
De vijf verpleegsters dragen schier onmenselijke lasten: het gebrek aan privacy, hun slopende moeheid, verkrachtingen waaraan ze blootstaan. En niet te vergeten de weggedrukte geestelijke pijn die hen, volgens Roos, verbindt ‘met de zichtbare, lichamelijke pijn van de gewonden’. Maar die ze ook van de gewonden vervreemdt, vanwege de pijn die zij de gewonden moeten toebrengen. ‘Pijn vormt de tegelijkertijd stevige als poreuze bodem onder een relatie die even onlosmakelijk als broos is.’ Geen wonder dat ze soms voor ‘zalige verlichting en ontspanning’ schuldbewust een greep in de kast met morfine doen.
Vaak nemen de ‘zusters’ taken van de artsen over, stellen de diagnose en bepalen zelfs wat de behandeling moet zijn. Dit boek is daarmee een herwaardering van de rol van verplegenden in deze, en misschien wel in elke oorlog. Over de nationaliteit van de verpleegsters komen we niets te weten, evenmin over wie vriend of vijand is. Ook dat geeft de vertelling iets universeels: oorlogsgeneeskunde als niets anders dan ‘een zichzelf in standhoudend perpetuum mobile van verwonding en herstel net zolang tot er niets meer te verwonden en te herstellen over is’.
Henk Maassen

Verder Bericht

© 2025 Literatuur en Geneeskunde

Thema door Anders Norén