Scoop 8
In deze editie twee recente romans. De eerste, Een eenvoudige ingreep, gaat over een chirurgische ingreep die een eind kan maken aan psychische stoornissen – waar hebben we dat toch eerder gehoord? In De Violist is muziek in menig opzicht een toevluchtsoord, zelfs als de musicus dementeert. Verder aandacht voor een meesterlijk, niet te missen documentair drieluik over de opvang van en zorg voor psychiatrische patiënten in Parijs.
Hier vindt u de pdf van deze editie.
Reacties in de vorm van opmerkingen, vragen, tips, kritiek en lof kunnen naar: scoop0329@gmail.com
Roman
Een eenvoudige ingreep, Yael Inokai, [Vertaling: Marion Hardoar]. De Geus, 192 blz. 21,99 euro

Een chirurgische dystopie
‘Destijds’, vertelt Meret aan het begin van Een eenvoudige ingreep van de Zwitserse auteur Yael Inokai, ‘was ik verpleegkundige in een ziekenhuis waar nieuwe ingrepen werden uitgevoerd. Die ingrepen zouden mensen van hun psychische aandoeningen bevrijden en ze een nieuwe toekomst geven, een echte toekomst, niet alleen een voortbestaan.’ Ze was toen halverwege de twintig en vond dat de hersenen als een landkaart zijn: ‘Alles wat ik ben, bevindt zich ergens.’ Dus ook eventuele stoornissen en aandoeningen, zo onbenullig als geregelde woedeaanvallen. Haar taak was het om patiënten – meestal vrouwen- af te leiden tijdens de chirurgische ingreep die bij volle bewustzijn werd uitgevoerd.
Onvermijdelijk gaat er daarbij wel eens wat mis, vertrouwde de chirurg haar toe, want: ‘Vooruitgang kan pijnlijk zijn. De dingen worden beter, maar eerst worden ze erger. Het is niet anders.’ Meret beseft: ‘De nawerkingen konden pijnlijk zijn, maar die gingen over. Daarna begon iets nieuws. Dat werd me geleerd. Daar hield ik me aan vast.’
Behalve op Meret concentreert de roman zich op drie andere vrouwen: haar kamergenoot en collega Sarah, op wie Meret hartstochtelijk verliefd wordt, de lotgevallen van Bibi – Merets vrijgevochten zusje en in dat opzicht haar volledige tegenpool en de casus van Marianne, bij wie de operatie misgaat. Meret ontfermt zich over haar – eerst louter professioneel, later als bezorgde vriendin.
Inokai laat het ‘destijds’ uit de aanhef van haar verhaal en de plaats waar het zich afspeelt onbenoemd. Sfeer en omgangsvormen duiden op de vroege jaren vijftig van de vorige eeuw. Er zijn hints naar lobotomie. De hiërarchie tussen artsen, verpleegkundigen en (vrouwelijke) patiënten lijkt in beton gegoten. Mannelijke artsen regeren over vrouwelijke verpleegkundigen. Medeleven met patiënten keuren verpleegkundigen af, ze houden zich vast aan strikte regels, richtlijnen en routines.
Er wordt, ben je geneigd te zeggen, met genadeloze Zwitserse (of Duitse?) precisie gewerkt.
Inokais stijl is sober en de constructie van haar roman – noem het een Margaret Atwood-achtige dystopie – is even inventief als effectief. Haar doordachte thematiek zet ze bovendien niet onnodig dik aan. Je moet die soms tussen de regels doorlezen. Zo zegt een van de dokters tegen Meret dat mensen worden gestraft voor hun uiterlijk en hun ziektes. ‘U en ik, we hebben als taak mensen tegen straf te beschermen. Dat is een krasse uitspraak, ik weet het. Er is heel veel dat voor de ingreep spreekt, en ik zie dat als een onderdeel daarvan.’
Het verontrustende is dat hij wordt gedreven door een nog diepere, veel duisterder motivatie: ‘Wat denkt u dat er gebeurt als het weer wordt zoals destijds? Stel, het wordt maar een beetje zo erg. Dat is al genoeg. Die en die mogen leven, wordt er dan gezegd. Die en die niet. U en ik weten heel goed dat dat altijd tot de mogelijkheden behoort. De dingen worden….broos. Dat heb ik tijdens mijn leven geleerd.’ Kortom: de vooruitgang gaat niet alleen met horten en stoten, ze is kennelijk ook ‘bedoeld’ om erger te voorkomen.
Als Meret een voormalig patiënte tegen het lijf loopt uit wie na de operatie alle leven lijkt verdwenen, groeien haar twijfels over de ingreep. Die waren er al bij haar geliefde Sarah: ‘Zouden ze dat niet over ons zeggen? Dat het een psychische aandoening is?’ Meret heeft zich altijd laten leiden door de aanname dat de geneeskunst ‘op de schouders van de hoop’ staat. ‘Ik moest die levendig houden, ongeacht hoe uitzichtloos de situatie was.’
Hoe ze dat doet en Marianne, bij wie de operatie is mis gegaan, uiteindelijk ‘redt’, dat moet hier maar in het midden blijven. Weet intussen dat in het Duitse taalgebied de prijswinnende roman van Yael Inokai terecht grote indruk heeft gemaakt.
Henk Maassen
Film
La machine à écrire en Averroès & Rosa Parks, vanaf 14 augustus in de bioscoop.
Samen met Sur l’Adamant zijn deze films dan ook te zien via picl.nl

Drieluik over kwetsbare individuen
Eerst was er in 2023 de schitterende documentaire Sur l’Adamant, gemaakt door Nicolas Philibert, bekend van het eveneens grandioze Être et Avoir over een plattelandsschool in Frankrijk (vanaf 21 augustus weer te zien in de bioscoop!). Sur l’Adamant is het indrukwekkende portret van een handvol psychiatrische patiënten die een veilig refugium vinden op een ark in de Seine. Met onder meer muziekworkshops en tekenateliers staat cultuur centraal op het schip. Want cultuur maakt het leven de moeite waard. Een van de cliënten vertelt over zijn artistieke verwantschap met Vincent van Gogh. Een ander antwoordt op de vraag of hij een beroep heeft: ‘Nee. De poëzie, maar dat is geen beroep.’ Weer een ander vertelt hoe scifi, strips en popmuziek hem op de been houden.
Sur l’Adamant, zo blijkt, is het eerste deel van een drieluik. Beide andere delen komen nu in de bioscoop: La machine à écrire en Averroès & Rosa Parks. In La machine à écrire bezoekt Philibert een paar van de mensen die we kennen uit Sur l’Adamant. Hij filmt ze thuis als vrijwilligers een kapot apparaat komen herstellen of hulp bieden bij een ander huishoudelijk probleem. Philibert situeert ze in hun omgeving en stelt af en toe een vraag. Hij maakt zo duidelijk hoe essentieel die eenvoudige hulp voor deze mensen is.
In Averroès & Rosa Parks, twee afdelingen van het Parijse ziekenhuis Esquirol, heeft hij een reeks gesprekken tussen cliënten en hulpverleners vastgelegd. Die opzet maakt de toon van deze lange documentaire (maar die 143 minuten vliegen voorbij) wat zwaarder dan die van de beide andere films. Tijdens de individuele of groepssessies met de psychiaters spreken de cliënten weliswaar openhartig en kalm over hun problemen, maar soms horen we op de achtergrond geschreeuw en gejammer van lotgenoten. En door alles sluimeren het schrijnend ongemak van personeelstekort en de belemmeringen van de coronapandemie (mondkapjes!), toen een deel van de documentaire is gefilmd.
Niet alleen komt een variëteit aan psychiatrische aandoeningen voorbij, maar vooral maken we kennis met uiteenlopende, getroebleerde maar niet zelden onvergetelijke persoonlijkheden. Zoals de Joodse boeddhist Noé, die zich zeer geïnspireerd weet door het werk van de filosoof Nietzsche; een meisje met suïcidale gedachten – de enige keer dat Philibert rechtstreeks met een patiënt spreekt; de oude dame met diepe, hartverscheurende angsten; de man die al twintig jaar niet gewerkt heeft, maar donders goed beseft dat hij zonder werk geen ‘sociale identiteit’ heeft; de man die – is hij bipolair? – een schitterende betoog afsteekt tegen het huidige onderwijssysteem waar menig ingeslapen leraar en onderwijsbestuurder zijn voordeel mee zou kunnen doen.
Intelligente, tragische mensen zijn het, een soort kwetsbare filosofen vaak, die – misschien is dat typisch de vrucht van het Franse onderwijssysteem – niet alleen weten wie Nietzsche, Kant, Socrates, Aristoteles of Kierkegaard waren, maar hun werk ook kennen. Een enkeling vereenzelvigd zich zelfs met een van deze denkers.
We zien hoe ze bijeenkomen in gesprekssessies waar ‘respiration et affection’ de toonzetting moeten bepalen, en dat lukt ook meestal. Dat maakt dit drieluik tot een zonder enige opsmuk gefilmde, liefdevolle ode aan mensen die bekneld zijn geraakt in zichzelf of in de systemen waarin ze niet kunnen leven en aan hun zorgverleners.
Henk Maassen
Roman
De violist. Ingrid de Vries, Ambo|Anthos, 166 blz. 21,99 euro.

Dementerende violist speelt muziek zonder noten
1964, Zoutkamp. Als de zestienjarige Laurens een violist de Chaconne van Bach, ‘de Mount Everest van het vioolrepertoire’, hoort spelen, is dat liefde op het eerste gezicht. Hij heeft zijn bestemming gevonden: viool spelen. Hij weet de musicus, Guido, een professioneel violist, na enig aandringen over te halen hem les te geven. Niet dat muziek een geplaveid pad voor Laurens is. Hij werkt op een viskotter tussen mannetjesputters en zijn thuissituatie is allesbehalve idyllisch. Al wordt pas tegen het einde van De Violist van Ingrid de Vries duidelijk wat of wie het was dat zijn jonge leven tot een hel heeft gemaakt.
Guido ontleent ondanks zijn aanvankelijke aarzeling ‘een diep geluksgevoel’ aan de kans Laurens talent te kunnen ontwikkelen. Want ga maar na: ‘Het leek een onmogelijke opgave een jongen van zestien die geen noot kan lezen, die geen weet heeft van klassieke muziek en nog nooit een viool heeft vastgehouden, klaarstomen voor het conservatorium. Een buitengewoon getalenteerde jongen die bezeten is van de klank van een viool, maar die zonder hém waarschijnlijk nooit een kans had gehad.’ Laurens zal inderdaad toegang krijgen tot het conservatorium en een professioneel musicus worden. Maar in de vijftig jaar die volgen zullen ze elkaar niet meer zien, al blijft Guido wel op de hoogte van de carrière die Laurens maakt.
Het is de noodzakelijke aanloop naar het droefgeestig- navrante slotdeel van deze prachtige, korte roman, waarin Guido en Laurens elkaar weer zien. Al aan het begin hebben we signalen gekregen dat het met de dan zeventigjarige Laurens niet goed gaat. Anno 2015 lijdt Laurens aan de ziekte van Alzheimer.
Omdat De Vries steeds behendig wisselt tussen het ik-perspectief van Laurens en een alwetend vertelperspectief zodra het over Guido gaat, kan ze ons deelgenoot maken van Laurens’ continue verwarring, die af en toe wordt onderbroken door een korte, lucide fase: ‘Ik weet niet of ik besta, behalve wanneer ik vioolspeel. Als ik vioolspeel ben ik er nog, zonder woorden, zonder verwarring, zonder de leegte in mijn hoofd. Ik voel de trilling van de klankkast in mijn lichaam en ik voel dat het mijn lichaam is, ik adem met de muziek en ik weet dat het mijn adem is, ik zing de toon en ik hoor mijn eigen stem. Voor even heb ik mezelf teruggevonden. Taal is muziek geworden, woorden zijn klanken, zinnen stijgen en dalen, lang en kort, forte en pianissimo. Ik speel het woord fluweel en daarna het woord staal en ik zie Guido. Ik speel Guido. Hij lacht en pakt me bij mijn schouders, staal en fluweel, het zijn mooie woorden maar ik weet niet meer waar ze bij horen. Ik huil, mijn hoofd vult zich weer met gedachten en ik weet het weer, alles weet ik weer.’
Bij hun weerzien ‘hoeft niets meer gezegd te worden’. Als vanouds pakken ze de viool en spelen samen: de muziek is er nog, alleen de noten ontbreken.
De Violist was één van de zes novelles die doordrong tot de shortlist van de jury die moest bepalen wie dit jaar het Boekenweekgeschenk mocht schrijven. Het werd uiteindelijk Gerwin van der Werf. Ingrid de Vries werkte haar novelle uit tot deze roman, die blijkens het naschrift niet geheel ontbloot is van persoonlijke ervaringen.
Henk Maassen