Scoop 5
In deze rubriek deze keer de nieuwe roman van de gevierde Nederlandse auteur Marente de Moor: De Bandagist en een roman over twee dagen uit het getroebleerde leven van scheepsarts en dichter Jan Slauerhoff: Het inferno van Slauerhoff.
Verder twee films die opnieuw te zien zijn: de Japanse klassieker Ikiru van Akira Kurosawa over een terminaal zieke ambtenaar en het volvette, maar overtuigende Deense doktersdrama Open Hearts. Tenslotte nog een boek over neurologisch puzzelwerk.
Reacties in de vorm van opmerkingen, vragen, tips, kritiek en lof kunnen naar: scoop0329@gmail.com
Roman
De bandagist, Marente de Moor, Prometheus, 304 blz., 24,99 euro.

Rigor mortis tijdens het leven
Joost, eindtwintiger, studeerde aanvankelijk aan het conservatorium, maar de coronacrisis gooide roet in het eten, en sindsdien zit hij in de zorg. Hij omschrijft zijn beroep als ‘bandagist’. Voordeel van die ouderwetse benaming van een vak dat we nu als compressietherapeut zouden aanduiden, is dat menigeen in zijn omgeving nog steeds denkt dat hij musicus in spe is, maar dat hij is overgestapt van de gitaar op de bandoneon.
Joost houdt zich bezig met het zwachtelen van met name oude tot stokoude benen, en waarschuwt zijn lezers (beter misschien: zijn toehoorders, want hij spreekt ons voortdurend toe) daarom vooraf: ‘Het verhaal dat ik ga vertellen, zal bij vlagen onsmakelijk zijn. Ik zal u vertellen over fibrose en necrose, over de vergroting en verrotting van de extremiteiten van het menselijk lichaam. Wen er maar aan, dat heb ik ook gedaan. Het is van belang dat u blijft luisteren, want alles houdt met elkaar verband. Niets in dit verhaal is toeval, zelfs de naam van mijn vak niet. Ik ben de bandagist, de man van verwikkelingen.’
Het zal allemaal blijken te kloppen.
In Marente de Moors schitterende, nieuwe roman De Bandagist zijn Joost en zijn vrienden de vertegenwoordigers van de generatie die zich ondanks hoge opleiding moeten behelpen met kleine baantjes en slechte behuizing of zelfs geen enkel vast dak boven hun hoofd, afhankelijk als ze – zeker in Amsterdam- zijn van tuinhuisjes, logeeradressen en overjarige studentenflats. Volgens Joost is er ‘niets romantisch aan ontheemd raken in je eigen vaderland. (…) Kom je van over de grens en vlucht je naar hier, dan voelen de mensen met je mee. Maar de inheemse zwerver is de loser die het zich allemaal maar heeft laten overkomen, terwijl er juist zo veel moed voor nodig is om van de ene in de andere dag te vallen.’
Nee, dan de ouderen die hij dagelijks verzorgt. Boomers, wonend in schitterende grachtenpanden, zuchtend onder hun obsessieve zucht allerlei memorabilia te bewaren en levend te midden van oneindige wijnvoorraden, prachtige boekverzamelingen, en vooral zich niet gevangen wetend in de noodzaak tot multitasken en het volgen van sociale media – zelfs Joosts patiënten met Alzheimer beschikken nog over ‘een benijdenswaardige concentratie’. En dat laatste werkt kennelijk als een levenselixer, want ze worden stokoud. ‘Inhuizigen’, noemt hij ze, want buiten komen ze – zeker sinds corona – nog zelden.
Of neem zijn werkgevers, het koppel Mark en Richard, die als prothesemakers meer verdienen dan Joost, eigenaar zijn van twee huizen en voortdurend op reis zijn. Of neem zijn moeder: een oude hippie, of de moeder van zijn vriendin, die uit hetzelfde hout gesneden lijkt.
Joosts generatie hoeft niets te bewaren, ‘want ons geheugen ligt buiten onszelf en is eindeloos. Als wij later oud zijn, verzamelen we het verleden niet in bananendozen – nee, wij zullen ons geheugenverlies accepteren en lekker gaan loungen in hippe tehuizen met namen als The RAM-error House of Control-Alt-Delete. Tegen die tijd heeft AI ons geheugen toch al overgenomen. Dementie zal geen ziekte meer zijn, maar hooguit een ongemak, eenvoudig te voorkomen door regelmatig het systeem te updaten.’
Zijn adagium: ‘Werken met ouderen is als staren naar de sterren: alles waarin ze je meeslepen is heel lang voor jouw tijd gebeurd.’ Hij meent daarbij te weten dat in grote delen van de wereld helemaal niet aan dementie wordt gedaan, en dat er daar totaal anders tegen ouderen wordt aangekeken. Daar is besloten dat ouderen profeten zijn of sjamanen die in tongen spreken en orakelen en via een geheim netwerk met elkaar in verbinding staan. ‘Misschien moeten we de wanen van de dementen niet onderbreken met een diagnose, maar eenvoudigweg de golflengte volgen die ze aanbieden.’
Uit alles wat hij vertelt spreekt zowel diepe afgunst op het leven dat ouderen hebben kunnen leiden, maar ook afkeer: Joost is genadeloos in de woorden die hij kiest om ze te typeren. Ze verspreiden ‘rottemeloenenlucht’: ‘Waarschuw me alsjeblieft als ik die lucht begin te verspreiden. Het is geen zweet- of pislucht, ook geen drankkegel, het is niet zozeer een walgelijke geur als wel een die alarmeert. Het is een evolutionair oud overlevingsmechanisme, een seintje aan de rest van de kudde: pas op, eentje in ons midden heeft ze niet meer op een rijtje. Zo ruikt het begin van het einde.’ Bij sommige stokoude mensen kun je de dood aan het werk zien; hij begint onderaan in het lichaam: ‘als je maar oud genoeg wordt, treedt de rigor mortis al bij leven in’.
Marente de Moor spitst haar roman uiteindelijk toe op Joosts contact met en verzorging van een puissant rijke, nogal theatrale dame, die zich ‘mevrouw Swarovski’ wil laten noemen. Het is begin van een fase waarin de bandagist in een soort surreëel niemandsland belandt, noem het gerust een twilight zone. In die fase vindt Joost zelfs een min of meer permanent dak boven zijn hoofd, omringd door boeken. Die boeken begint hij te lezen: negentiende eeuwers zoals Dostojevski en Edgar Allan Poe. Dostojesvki’s ‘Aantekeningen uit het ondergrondse’ en Poe’s ‘The Tell Tale Heart’ en ‘The Fall of the House of Usher’ hebben invloed op zijn vertelstem – hij kan niet nalaten daaruit te citeren en ziet zichzelf als behept met een literaire variant van tourette – en bijgevolg uiteraard ook op Marente de Moors aanpak. Het zijn overigens niet de enige literaire allusies.
Maar de grote negentiende-eeuwers bieden de dolende geest die Joost is geworden uiteindelijk geen houvast. ’Wat zet onze aardse beslommeringen nu nog in eindeloos perspectief? We zijn op onszelf aangewezen. Heb erbarmen met de mens van de eenentwintigste eeuw.’
Het resultaat is een prachtig fresco van het moderne leven, en een genadeloze spiegel voor elke 65-plusser: zo zien de jongelui hen dus.
Henk Maassen
Film
Ikiru (Akira Kurosawa)
Nu in de bioscoop

Zin vinden in het aangezicht van de dood
Deze dagen komen een aantal gerestaureerde versies van films van de grote Japanse filmmaker Akira Kurosawa opnieuw in roulatie. Daaronder Ikiru, zijn eerste grote meesterwerk uit 1952: een verstilde karakterstudie over eenzaamheid in het aangezicht van de dood. Ikiru is meer dan een filmtitel, het is ook een Japans begrip, dat vertaald kan worden als ‘leven’ of ‘zijn leven leiden’.
In het openingsshot van Ikiru zien we een röntgenfoto. De aard van de ziekte wordt buiten beeld door een commentaarstem vermeld. Het is een doodvonnis: gemeenteambtenaar Kanji Watanabe heeft een maagtumor. Hij heeft nog zes maanden te leven. Het besef dat hij in de voorbije 25 jaar niets bijzonders heeft gepresteerd en nooit ergens enig plezier aan heeft beleefd, maakt dat hij die existentiële leegte in de korte tijd die hem nog gegund is, wil vullen.
Hij wil ‘Leven’ met een hoofdletter, maar hoe? Tot nu heeft hij een routineus bestaan geleid in een, ongetwijfeld met opzet door regisseur Kurosawa karikaturaal in beeld gebrachte, bureaucratische omgeving. In een bar ontmoet hij een schrijver, die zich Mefistofeles noemt. Geld voor zijn ziel hoeft deze ‘duivelse auteur’ niet te vragen; Watanabe is immers al ten dode opgeschreven. Hij stelt voor samen met de gemeenteambtenaar op stap te gaan. Ze zoeken vertier in de bars en stripshows van het nachtelijke Tokyo. Maar Watanabe blijkt een volstrekte vreemde te midden van al die glitter en glamour. Hier zal hij vreugde noch levensvervulling vinden. Die vindt hij pas in zijn ambitie een verwaarloosd, braakliggend stuk land te transformeren tot een kinderspeelplaats – tegen alle ambtelijke tegenwerking in.
Op ongeveer twee-derde van de film plaatst Kurosawa een cesuur: we vernemen van de voiceover dat Watanabe vijf maanden geleden is overleden. Collega’s en familieleden komen bijeen tijdens een herdenkingsplechtigheid. Ze bespreken de verdiensten en de persoonlijkheid van de overledene, vanuit verschillende gezichtspunten, zodat een mozaïek van nogal hypocriete meningen ontstaat. In flashbacks zien we wat er is gebeurd. Watanabe is in wezen onbegrepen gebleven, slechts de moeders van de kinderen op de speelplaats rouwen oprecht. In het aangrijpende slot zien we hem alleen, zachtjes neuriënd, op een kinderschommel, kort voordat hij overlijdt.
Een paar jaar geleden verscheen een Britse remake van Ikiru, onder de titel ‘Living’, door de Zuid-Afrikaanse filmmaker Oliver Hermanus. Ook niet te versmaden, maar cinematografisch minder interessant als het Japanse origineel.
Henk Maassen
Roman
Het inferno van Slauerhoff, Luuk Imhann, Querido, 320 blz., 24,99 euro

Twee dagen uit het leven van scheepsarts-dichter Jan Slauerhoff
Dat Jan Slauerhoff af en toe een moeilijk man was, dat wist ik uit de biografie van Wim Hazeu. Maar dat hij zo sterk door demonen werd belaagd, dat was nieuw voor mij. Het staat ook niet in de biografie, maar in een roman van Luuk Imhann, Het inferno van Slauerhoff. Hazeu geeft zijn biografie een motto mee, afkomstig van Slauerhoff. ‘Elke biografie moet een mengsel zijn van waarheid en verdichting, het kan niet anders. Wie zuivere historie eist, geeft blijk het wezen der historie niet te kennen, de absolute historie bestaat niet, ook niet bij volledige feitenkennis.’
Maar toch, de biografie heeft een zekere verantwoordingsplicht die in zekere zin ook de grens is van wat je in een biografie kunt schrijven. Pas als er nieuwe feiten zijn gevonden, verandert een biografie, zoals dat gebeurde met de biografie van Hazeu. Wie zich afvraagt wat er zich bevindt in de gaten van de biografie komt op het terrein van de fictie.
De roman van Imhann vult die gaten in. Het inferno van Slauerhoff gaat over een korte periode in het leven Slauerhoff, toen hij zich als dokter vestigde in Tanger. En van die periode beschrijft Imhann 48 uur. Slauerhoff wordt verteerd door verdriet om het verlies van zijn zoon bij de geboorte, zijn jaloezie, zijn onvermogen om bij zijn vrouw Darja te blijven en zijn vele ruzies met vrienden. In Tanger probeert hij dat te ontvluchten. De stad wordt beschreven als een volstrekt ongereglementeerd en volledig corrupt. Slauerhoff weet daarin goed zijn weg te vinden en is als dokter de vriend van iedereen. Dan ontvallen hem in korte tijd door zelfdoding en moord zijn lokale vrienden, die meestal ook op de vlucht zijn. Slauerhoffs leven raakt in een stroomversnelling. Er wordt voortdurend een beroep op hem gedaan, door alle lagen van de bevolking. Hij doet zijn best, helpt een jong meisje te ontsnappen aan de huwelijksceremonie die haar ouders voor haar bedacht hadden, maar stort uiteindelijk zelf in. Hij verlaat Tanger.
Is het wel een goed idee om biografieën te romantiseren? Er zijn al heel wat biografische romans geschreven, en die zijn lang niet altijd slecht. Denk bijvoorbeeld aan het oeuvre van Julian Barnes. Is Het inferno van Slauerhoff een geslaagde romantisering? Tja, daarover kun je van mening verschillen, maar naar mijn mening is er op deze roman toch wel wat aan te merken. Ook Wim Hazeu zegt dat Tanger ongeorganiseerd was, maar in de roman wordt de smerigheid, de stank, de corruptie, de armoede zo vaak herhaald dat het een beetje gaat vervelen. Ook de onbaatzuchtige dokter Slauerhoff, die zonder te slapen mensen blijft helpen in deze poel van ontucht, wordt langzaam maar zeker een beetje ongeloofwaardig. Zijn adviezen zijn ook niet altijd doordacht zoals dit advies aan zijn syfilitische vriend:
‘Er waren drie bordelen in de stad: een Spaans, een Frans en een Marokkaans bordeel. Slauerhoff vroeg zich af waar syfilis welig tierde. Vast niet in het Spaanse bordeel van Madame Simone. Zij stond op hygiëne, zelfs bij haar gas¬ten. Misschien moest hij discreet de Rus vertellen voortaan daarheen te gaan.’ Maar daarmee zou het laatste hygiënische bordeel ook verleden tijd zijn.
En tussen al deze bedrijven door vreet de schuld aan Slauerhoff en kan hij zijn demonen nauwelijks bedwingen. Op gezette tijden wisselt Imhann zijn tekst af met handgeschreven fragmenten uit Slauerhoffs gedichten waaruit zijn wanhoop blijkt. Het beroemdste fragment staat er ook in: ‘Slechts in mijn gedichten kan ik wonen’.
Deze roman maakt duidelijk dat dat in ieder geval in zijn gedachten niet mogelijk was, maar, hoe leesbaar ook, het is af en toe wel een beetje over de (dramatische) top.
Arko Oderwald
Non-fictie
De vrouw die in haar slaap augurken at, Gert Cypers, Borgerhoff & Lamberigts, 224 blz.. 24,99 euro

Dagboek van een neuroloog
In de berg van boeken die worden aangeboden om te recenseren valt de titel De vrouw die in haar slaap augurken at op. Ondertitel: ‘Dagboek van een neuroloog’. Welk lampje gaat dan branden? Oliver Sacks natuurlijk. De rest van de ondertitel had dat lampje weer uit moeten doen: ‘zeldzame ziekten en de zoektocht naar antwoorden. Dit gedeelte komt dichter bij de inhoud van dit boek, want er zijn verbazingwekkend veel zeldzame ziekten verzameld in dit boek, maar met Oliver Sacks heeft het maar weinig te maken. Hier is een dokter aan het woord die vooral het medische puzzelwerk om tot de juiste diagnose te komen beschrijft. Veel successen om trots op te zijn, maar wat Oliver Sacks zo bijzonder maakte waren zijn dikke beschrijvingen van de patiënt, en die ontbreken hier totaal.
Gert Cypers lijkt mij een kundige dokter, maar ook wel een beetje te trots op zijn kundigheid. Het zou mij niet verbazen als de uitgever de titel verzonnen heeft om het Oliver Sacks-lampje te laten branden, maar of de auteur daar nu zo blij mee moet zijn betwijfel ik, want de zo ontstane verwachtingen worden niet ingelost
Arko Oderwald
Film
Open Hearts
Te zien via: picl.nl

Dokter verliefd op de vrouw van de patiënt: soap? nee!
Het plot van Open Hearts was oorspronkelijk bedoeld als romantische komedie, lijkt op het eerste gezicht niet veel meer dan een soap en de film zou worden opgenomen volgens de nogal rechtlijnige beginselen van de Deense Dogma-groep (bekend van onder meer ‘Festen’) van dertig jaar geleden: geen special effects, alleen natuurlijke belichting, geen studioshots, geen soundtrack, handgedraaid, eenvoudige, waarachtige acteerstijl (lees: ‘zo echt mogelijk’). Maar dat valt allemaal erg mee, en een komedie is het gelukkig zeker niet geworden.
Het plot: Cecilie en Joachim staan op het punt te trouwen, als de laatste ernstig gewond raakt door een verkeersongeval. Joachim is verlamd vanaf zijn nek en zegt tegen de verdrietige Cecilie dat hij hem moet verlaten. Ze praat met de dokter (rol van de inmiddels wereldberoemde Mads Mikkelsen)niet wetend dat diens echtgenote het ongeval heeft veroorzaakt. Die laatste voelt zich steeds schuldiger over wat er is gebeurd en vraagt haar man, de dokter, om met Cecilie te praten en haar te troosten.
U kunt vervolgens ongetwijfeld uittekenen wat er gaat gebeuren; Cecilie en de arts van haar man krijgen een relatie. Klinkt nogal schmalzy? Zeker, maar toch is dit een overtuigende film, beter dan menige andere uit de Dogma-golf van destijds. Juist omdat die zo eerlijk en, ja, ‘echt’ is, ook al houdt die zich al niet al te ‘dogmatisch’ aan alle regels.
En trouwens: wat doe je in zo’n penibele situatie eigenlijk als dokter?
Henk Maassen