Scoop 11
Vier films en een roman, deze keer. Een adembenemende film (Heldin) over de werkdruk van een verpleegkundige, twee films (The Blue Trail en Familiar Touch) over ouder worden, al dan niet met gebreken en tenslotte een knotsgekke film over een man met hersenletsel (El Jockey). En de aansporing om de nieuwe roman van Ian McEwan te lezen (Wat we kunnen weten), want die gaat over veel, maar vooral ook over de impact van dementie.
Hier vindt u de pdf van deze aflevering van Scoop.
Reacties in de vorm van opmerkingen, vragen, tips, kritiek en lof kunnen naar: scoop0329@gmail.com
Film
Heldin, nu te zien in de bioscoop

Verpleegkundige racet tegen de klok
In haar recente boek Dit kost ons de zorg vertelt huisarts en publicist Danka Stuijver hoe een verpleegkundige zich meldt op haar spreekuur met de klacht dat ze ‘het niet meer kan opbrengen’. Ze is pas halverwege de veertig, maar nu twee van de acht vaste collega’s waarmee ze ‘de gaten in het rooster’ moest opvangen de zorg hebben verlaten, is de maat vol. Het lukt niet meer. Stuijver schrijft dat ze niet zozeer schrikt van haar woorden, maar vooral van de berustende toon waarop de verpleegkundige spreekt: ‘Ze koestert geen hoop meer op verbetering.’
Haar verhaal is er een van vele, aldus Stuijver, en er is niet veel voor nodig of Floria, de verpleegkundige die we volgen in Heldin van Petra Volpe, zou zomaar een van hen kunnen worden. Ondanks de onderbezetting van haar late dienst doet Floria haar werk deskundig en vol overgave. Ze is professioneel, houdt vele ballen in de lucht, is begaan met het wel en wee van haar 26 patiënten, zoals met de oude man die angstig wacht op zijn diagnose terwijl de betrokken arts het te druk heeft om zich te melden, met de lastige zoons van een terminaal zieke vrouw, en met een jonge moeder die kanker heeft. En dan zijn er ook nog een onzekere stagiaire en een hooghartige, ongelukkige maar doodzieke patiënt met een privé-verzekering (we zijn in Zwitserland) die Floria aanvankelijk het bloed onder de nagels vandaan haalt met zijn futiele wensen.
Voortdurend wordt Floria’s routine, die op zichzelf al hectisch genoeg is, onderbroken door zaken die haar dringende aandacht vergen. Naarmate haar dienst vordert, wordt haar werk steeds meer een race tegen de klok, en intussen worstelt ze ermee dat ze de patiënten die haar het minst tot last zijn, het meest veronachtzaamd. Er gaat iemand dood, ze ziet de allergische reactie op een foutieve medicatie aanvankelijk over het hoofd. Maar gelukkig gaan er ook dingen goed, zoals haar ontroerende gesprekje met de terminaal zieke moeder. De hectiek culmineert in een kortstondige woede-uitbarsting als de veeleisende terminaal zieke man haar teveel wordt: ze gooit zijn kostbare horloge uit het raam. Later probeert ze het ding tussen het struikgewas terug te vinden, als was ze op zoek naar de ‘verloren tijd’ – een misschien iets te symbolische actie in een film die het vooral van de werkelijkheid moet hebben en niet van metaforen. Want dat werkelijkheidsgehalte is hoog: ter voorbereiding liep maker Petra Volpe in verschillende Zwitserse ziekenhuizen mee met de verpleging en ze schakelde bovendien een verpleegkundig specialist in als adviseur. Hoofdrolspeelster Leonie Benesch liep zelfs stage in een ziekenhuis.
In lange, vaak ononderbroken shots volgen we Floria terwijl ze haar duizend en één dingen doet. Pas na afloop realiseert de kijker zich dat Heldin slechts anderhalf uur duurde, terwijl haar dienst uiteraard veel meer uren in beslag nam. Daarmee leveren Leonie Benesch – de film wordt consequent vanuit haar perspectief verteld, ze is dus in elke scene te zien- en schrijver/regisseur Petra Volpe een prestatie van formaat.
De slottitels van deze film benadrukken dat het tekort aan verpleegkundig personeel een wereldwijd probleem is en alleen maar groter zal worden. In 2030 komt Zwitserland
30 000 verpleegkundigen tekort, mondiaal zullen dat er volgens de WHO maar liefst 13 miljoen zijn.
Henk Maassen
Film
The Blue Trail, nu in de bioscoop, en vanaf 2 oktober ook te zien op picl.nl
Familiar Touch, vanaf 25 sept in de bioscoop

De coming of old age film: een nieuw genre?
Twee recente films werpen een nieuw licht op de ervaring van ouder worden, ieder op een eigen manier. Waar de Braziliaanse film The Blue Trail van Gabriel Mascaro de strijd om autonomie centraal stelt, kiest de Amerikaanse film Familiar Touch van Sarah Friedland voor een intieme verkenning van dementie vanuit het perspectief van de hoofdpersoon. Beide films breken met conventionele verhaallijnen en benaderen de ouderdom, al dan niet met gebreken, als een overgangsritueel, vergelijkbaar met volwassenwording.
In The Blue Trail staat Tereza centraal, een 77-jarige vrouw uit een industrieel stadje aan de rand van het Amazonegebied. Ze werkt als schoonmaker in een krokodillenslachterij. Maar als 75-plusser eist de staat haar huis op, krijgt ze een medaille als ‘nationaal erfgoed’, een voogd toegewezen- haar dochter, die geen tijd voor haar heeft -, en wordt ze met een rugzak en een incontinentieluier, die ze weigert te dragen, op de bus gezet naar een ‘seniorenkolonie’. Deze kolonies zijn bedoeld om ouderen op een afgezonderde plek hun laatste jaren te laten ‘genieten’, zodat de jongere generatie zich volledig kan richten op groei en productiviteit. Wie weigert, wordt opgespoord en in een kooi gevankelijk afgevoerd.
Tereza besluit zich echter niet neer te leggen bij deze opgelegde, laatste levensfase en begint aan een clandestiene bootreis door de Amazone, die zich ontpopt als een tocht vol obstakels, ontmoetingen en ontdekkingen. Voor haar geen, zoals regisseur Mascaro dat noemde in een interview, ‘sociale euthanasie’.

In Familiar Touch van Sarah Friedland leidt tachtigplusser Ruth een ogenschijnlijk rustig leven, maar haar geheugen begint haar steeds vaker in de steek te laten. Ze maakt kleine fouten in haar dagelijkse routine. Als ze haar zoon verwart met een aanbidder markeert dat het begin van een onomkeerbare verandering. Wanneer Ruth in een verpleeghuis belandt – een beslissing die ze zich niet kan herinneren te hebben genomen – voelt ze zich verloren tussen de andere bewoners. Daar hoort ze niet thuis, vindt ze zelf.
Wat beide films delen, is dat de verhalen van Tereza en Ruth (beiden vertolkt door geweldige actrices) niet door de ogen van kinderen, partners of zorgverleners worden verteld, maar dat ze laten ze zien hoe beiden zelf ervaren wat en hoe het is om ouder te worden. The Blue Trail doet dat door een avontuurlijke, onvoorspelbare, en visueel aantrekkelijke tocht door het Amazonegebied; Familiar Touch door een verstilde maar evenzeer transformerende innerlijke reis, in al even fraai gecomponeerde shots.
Beide makers verwijzen zo expliciet naar het coming-of-age-genre. Want net zoals adolescenten hun identiteit vormen, moeten Ruth en Tereza zich heroriënteren op een veranderende realiteit, hun sociale rollen van zich afschudden en een nieuw evenwicht vinden. Soms speels en vrolijk, soms met hartzeer en verdriet.
Henk Maassen
Roman
Wat we kunnen weten, Ian McEwan [vertaling: Harm Damsma en Nieke Miedema], De Harmonie, 400 blz., 27,50 euro

De impact van dementie
Over Wat we kunnen weten van Ian McEwan is al veel geschreven; het boek staat in de bestsellerlijst, dus waarom hier nog aandacht. Heel simpel omdat het ook, of misschien zelfs vooral, een boek is over de impact van dementie. Het begint als een speurtocht anno 2119 naar een verloren gewaand, maar inmiddels legendarisch gedicht van de vermaarde Francis Blundy dat hij tijdens een diner in 2014 voor de 54-ste verjaardag van zijn vrouw Vivien declameerde. Voordat Vivien een verhouding kreeg met Blundy, was ze getrouwd met de vioolbouwer Percy Greene, die vroege Alzheimer kreeg. Kort voordat hij in een verzorgingstehuis zou worden opgenomen, is hij overleden.
Slim, zoals we gewend zijn van McEwan, verknoopt hij een hele reeks motieven – hoewel niet altijd even vast, maar soit. Zoals de teloorgang van het klimaat: de wereld is in 2119 een chaos. Engeland is een archipel, steden zijn verzonken, de wereldeconomie is ingestort. Maar ook: het slinkende terrein van de geesteswetenschappen, de problematische aard van de biografie en in het licht daarvan het biografisch interpreteren van kunst, en meer in het algemeen: de verhouding tussen herinnering en waarheid, en die tussen kunst en werkelijkheid. Dat laatste prachtig verbeeld in de tegenstelling tussen de intellectuele dichter Francis Blundy die niks heeft met natuur en de stoere ambachtsman Percy Greene (what’s in a name) die genoegen schept in handwerk en in zijn kennis van de natuur: een ‘natuurmens’, een man uit een stuk. Hier herkennen we overigens de tegenstelling uit McEwans eerdere roman Saturday tussen de neurochirurg Henry Perowne, die geen behoefte heeft aan literatuur en verbeelding om iets zinnigs te kunnen weten over de menselijke conditie en diens schoonvader, de grote dichter John Grammaticus (opnieuw: what’s in a name).
In een korte, bijna terloopse passage in Wat kunnen we weten lezen we dat het verbeelde sterker is dan het feitelijke: ‘De personages die we koesteren in de literatuur bestaan niet echt. Als individu of land verfraaien we onze geschiedenis, zodat we beter uit de verf komen dan we in werkelijkheid zijn. We leven ons leven op basis van aannames die niet nader worden onderzocht of tegengesproken en bevolken een nevel van dromen die we nodig schijnen te hebben.’
Dat zal een cruciale mededeling blijken, want die ‘nevel van dromen’ wordt doorbroken in het tweede deel van het boek. Het hoe en waarom hier prijsgeven zou zonde, want een spoiler zijn. Maar voorop staat dat daardoor nog een ander, belangrijk thema aan het licht komt: standvastige liefde in tijden van mentale aftakeling. ‘Moeten toezien hoe bij degene van wie je houdt alle elementen van zijn wezen stukje bij beetje ten prooi vallen aan genadeloze desintegratie, had zowel iets duisters als iets groots, ja zelfs iets dramatisch moeten hebben. Maar de dagelijkse realiteit van het aftakelingsproces bestond uit de banaliteiten ervan.’ De wijze waarop McEwan vervolgens woorden, misschien beter gezegd, literair inhoud geeft aan Viviens grote liefde voor Percy is weergaloos.
Henk Maassen
Film
El Jockey, nu te zien in de bioscoop en via picl.nl

Hoe een klap op het hoofd de wereld verandert
Dat El Jockey geen gewone film is, is vrij snel duidelijk. De openingsscène, een café bevolkt door mannen die allemaal een ernstig lichamelijk gebrek hebben, zet meteen de absurdistische toon. Later zien we hoe jockeys zich voor een paardenrace prepareren door een soort dans uit te voeren. En ook de abrupte manier waarop scenes elkaar opvolgen, werkt, zeker aanvankelijk, nogal ontregelend.
Het verhaal, voorzover daarvan sprake is: ooit was Remo Manfredini een succesvolle jockey, maar zijn zelfdestructieve gedrag bracht hem op het verkeerde pad. Nu racet hij vooral om zijn torenhoge schulden af te lossen bij een criminele bende, geleid door een louche maffiabaas, die overigens steeds als hij in beeld is een baby bij zich draagt – alweer zo’n ontregelend detail. Tijdens de belangrijkste race van zijn leven gaat het mis: Remo veroorzaakt een tragisch ongeluk waarbij een van de meest waardevolle paarden omkomt. Zelf raakt hij zwaargewond aan zijn hoofd.
De behandelende neuroloog heeft slecht nieuws: herstel is onmogelijk, Remo moet met zware beperkingen leren leven. Maar Remo, allesbehalve zichzelf zijnde, trekt zich daar niets van aan, jat de bontjas en de handtas van een patiënt, verlaat het ziekenhuis en dwaalt door de straten, niet meer zeker wetend wie hij is of was. ‘Door zijn blessure lijkt hij verdwaald in ruimte en tijd’, oppert een agent die hem volgt via de beveiligingscamera’s van de stad. Als Remo bij een drogist op een weegschaal gaat staan weegt hij precies 1 gram….Dwalen we in zijn comateuze geest rond? Wat of wie is hij eigenlijk: vrouw, man, geest? Is hij in een soort vagevuur beland?
Maker Luis Ortega heeft gezegd: ‘Op een dag worden we wakker en zijn we een man. Op een andere dag worden we wakker en zijn we een vrouw. Nog een dag, een kindje. (…) Maar de echte uitdaging voor mijn hoofdpersoon is om niet gek te worden.’
Dat geldt misschien ook wel voor de kijker. Maar wie gevoel heeft voor het absurde, het magisch-realistische en het fantastische, en dat alles verteld met een soort uitgestreken-smoel-humor – die heeft een leuke avond. Waar het uiteindelijk over gaat? Tja, weet je dat ooit bij een surrealist?
Henk Maassen