Literatuur en Geneeskunde

Ziekte door andere ogen

SCOOP: Nieuws over kunst en geneeskunde

In deze rubriek vindt u onder redactie van Henk Maassen elke twee weken op zaterdag recensies van actuele romans, films, muziek, theater, tentoonstellingen en poëzie waarin geneeskunde en zorg een rol spelen.

1 juni 2025
Deze keer recensies van Nachtschade, een roman over migraine door Emma Laura Schouten, van Verblijf, het indrukwekkende poëziedebuut van psychiater Yasmine Namavar en de Nederlands film Vlam, over een meisje dat in de crisisopvang terecht komt.

Roman
Nachtschade, Emma Laura Schouten, Van Oorschot, 280 blz., 22,50 euro

Ontsnappen aan de houdgreep van migraine
De hoofdpersoon van de roman Nachtschade van Emma Laura Schouten heeft migraine. Wie denkt dat dit niet meer dan een regelmatig terugkerende zware hoofdpijn is, heeft na het lezen van deze roman een veel complexer beeld van deze ziekte, die uit een verstrengeling van psychische en lichamelijke problemen bestaat. De hoofdpersoon, een filosofiestudente, gaat naar Londen om een vrouwelijke Engelse filosofe te bestuderen. Bovendien had deze filosofe ook migraine. Haar verblijf in Londen wordt voortdurend onderbroken door Antaura, de oud-Griekse godin die staat voor de migraine. Als Antaura er is, leeft de studente in tussentijd, in het donker omdat elk licht pijn doet. En als de tussentijd er niet is, dan leeft zij in afwachting ervan. Zij leest het werk van de filosofe en van 19 andere bekende vrouwen over hun ervaring met Antaura. Dat pakt nogal teleurstellend uit, want lang niet allemaal zeggen ze daar iets zinnigs over. Dat is niet helemaal een verrassing, want haar moeder, die net als haar grootmoeder ook migraine heeft, zegt ook niet zoveel over haar ervaringen. Wel stuurt ze haar trouw de pilletjes in een blauw doosje, als die nodig zijn.
Het is na een tijdje wel duidelijk: Antaura beheerst het leven van de studente, ook als ze zich op de achtergrond houdt. Uiteindelijk krijgt het besef dat Antaura haar, ook als ze er niet is, in een houdgreep houdt, duidelijk gestalte. Ze ontdekt dat het amor fati van Nietzsche een (beperkte) weg is uit deze omklemming, zonder de Duitse filosoof te noemen, overigens.
Nachtschade is een interessante roman die de lezer veel vertelt over het lijden aan migraine. Aan het eind gekomen blijkt dat het lezen van de ervaringen van lotgenoten misschien toch behulpzaam kan zijn. In dit geval behulpzaam in de zin dat deze lotgenoten er nauwelijks over schreven en dat dat nu precies datgene is dat helpt om aan de obsessie te ontsnappen. Een interessante conclusie na 240 pagina’s lijden aan Antaura.
Arko Oderwald

Poëzie
Verblijf, Yasmin Namavar, Uitgeverij Jurgen Maas, 78 blz., 19,95 euro

‘Mijn huis herbergt dna’
Psychiater Yasmin Namavar is een nieuwkomer in het gezelschap van Nederlandse dichters. En ze is meteen een uitzonderlijke nieuwkomer: haar taal is afwisselend barok en kaal, ze past ogenschijnlijk niet meteen in een traditie, en haar soms raadselachtige, nachtmerrieachtig dreigende beelden tuimelen over elkaar heen in haar debuutbundel Verblijf, niet zonder betekenis op de cover gedrukt als VERblijf.
Het openingsgedicht (‘Vingerafdrukken’) is programmatisch, zet haar thematiek in het volle licht en verwijst expliciet naar Luceberts fameuze ‘Ik tracht op poëtische wijze’: ‘Ik ontdoe mij van alle mogelijke manieren/op eenvoudige wijze uit te leggen/wat ik zeggen wil (….)ik ontdoe mij niet van mijn bloedvaten, lymfebanen/ik zie er precies uit als mezelf, draag mijn eigen organen/verdedig mij tegen virussen, bacteriën naar mijn beste kunnen/mijn huis herbergt dna/in mijn tandenborstel, in de inkt van de printer/in het kleine ledikant in de voorkamer/desalniettemin ben ik bang voor vingerafdrukken, bijtwonden/op het lichaam van een dierbare, op het mijne’. En verderop schrijft ze: ‘ik blijf zoeken naar een jas die ik niet meer uit hoef te doen’.
Twee werelden kent Namavar van nabij: Iran en Nederland. Daar gaat het dus over: thuis voelen, een identiteit hebben maar toch verborgen blijven en niet eenduidig zijn, maar ook over geworteld (willen) zijn in de wereld, in de natuur (er is veel flora en fauna in de bundel), in wisselende talen, en vooral ook in je lichaam. Want: ‘Ook je lichaam heeft spelonken, wist je dat?’ Later constateert de dichter: ‘anders dan jij/draag ik twee rugzakken, heb ik twee huizen/buig ik zonder rancune/voor het onvermijdelijke.’

Binnen en buiten vervloeien vaak in haar gedichten: hevige beelden, visioenen, metamorfoses, en metaforen op metaforen zijn het resultaat. Zoals in deze strofen, waarin ze laat zien hoe een gevaarlijke wereld leven en lichaam kan binnendringen: ‘in de sleetse wijk van haar longen ruist tij van bloed en dieren door holle aders/snelwegen, konvooien van taankleurige beesten met hoeven/tanden blote geweien experimenteren met veldslagen, slangen/levenshagel zeeft hun adem leger ‘
Ze vergelijkt zich met libellen: ‘ik wil ze eigenlijk vragen/hoe ik zo kan glanzen/gebruik ik zilverpoets/moet ik kruipen, moet ik vliegen.’ Of met ‘een drakenbloedboom’, want die ‘maakt geen ringen, hij vertakt/de zoom van mijn broek moet telkens opnieuw vastgestikt, mijn gezicht houdt niet op met vouwen/zie, ik bouw geen jaren op/ik splits af.’

Steeds is er een opnieuw pogen zichzelf (uit) te vinden, te wortelen: ‘Op een zonnige dag in maart (en het lijkt wel mei), overal de geur van reukgras/ga ik weer links en werp mijn jas af/mijn lichaam een vondeling in het bos/wacht op een nieuw kledingstuk, vel na vel bladder ik af/iets om aan te kleven is er niet’.
‘Doelloos dwalen in een snel donkerend en veranderend landschap’, noemde de Zweedse dichter Lars Gustafson dat. De gedichten van Namavar roepen hier en daar ook het gevoel van fundamentele ontheemding op dat Gustafson onder woorden brengt. Soms misschien zelfs existentiële vervreemding. Zoals hier, tijdens een bezoek aan de dierentuin: ‘het wuiven van het buigzame fluitenkruid, de goedlachse populieren/de mensen zijn van huis en de middag schenkt hun miezer of patat/ze wandelen een in slaapgewiegde dood/(….) en alles doet zijn best zo gewoon te lijken/zelfs de onwaarschijnlijk fonkelende koikarpers in de buidel van het verblijf/zwemmen achteloos.’

Maar het gaat in deze bundel ook over geboorte, erotiek en de dood, bijvoorbeeld in een bijzonder fraai gedicht over het ziekbed van haar vader: ‘Het vu ziekenhuis/dit is het bed van mijn vader/dit is geen rouwadvertentie/dit is geen handleiding voor afscheid/dit is mijn vader.’
En dan heb ik nog niets gezegd over de betekenisvolle witregels en uitlijning van de dichtregels: meestal links, maar soms rechts. Een komeetachtig debuut!
Henk Maassen

Film
Vlam
Nu in de bioscoop en te zien op picl.nl

De dans als verlossing
In het openingsshot van Vlam, het speelfilmdebuut van Daphne Lucker, flikkert een aansteker op. We zien Olivia (Sophie Lindner), die deze vlam op haar huid wil zetten. Het is een beeld dat terugkeert in de film, als visuele metafoor voor wat niet gezegd kan worden: het brandende verlangen naar erkenning, het pijnlijke spel tussen afstand en nabijheid, liefde en destructie.
Olivia leeft in de schaduw van haar destructieve, wispelturige moeder (Thekla Reuten), een vrouw die de grenzen tussen bescherming en beheersing voortdurend overschrijdt. Is ze alcoholist, narcist, bipolair misschien? De film geeft geen diagnoses, maar toont de grilligheid van een moeder-dochterverhouding waarin onvoorwaardelijke liefde wringt met een schrijnend gebrek aan stabiliteit. Olivia’s reactie is begrijpelijk: woede, terugtrekking, verzet. Tegelijkertijd verlangt ze naar verbinding — met haar moeder, met zichzelf.

Wanneer de thuissituatie escaleert, belandt Olivia in een crisisopvang. Aanvankelijk outsider, vindt Olivia aansluiting bij de eigenzinnige Aisha, een meisje dat net als zij zoekt naar een uitweg, of althans: naar een tijdelijke houvast. ‘Doe maar alsof, dan is het leven makkelijker,’ houdt Aisha haar voor. Maar juist dat ‘alsof’ is Olivia’s valkuil — in het gezin waar ze uit komt, is doen alsof immers al een levensstrategie geworden.

Wat Lucker en scenarist Rosita Wolkers — die zelf als tiener ervaring opdeed in de jeugdzorg — hier neerzetten, is een realistische vertelling zonder vals sentiment of simplificatie. Veel van de jonge acteurs hebben zelf een achtergrond in de jeugdzorg, en dat voel je: het spel is doorleefd, ongepolijst, kwetsbaar. Toch is Vlam meer dan realisme of een reconstructie van persoonlijke trauma’s. Want Olivia’s toevlucht is de dans — niet als discipline, maar als dagdroom, als tegenwereld. In haar eentje danst ze zich los van de zwaarte van haar bestaan.
Henk Maassen

17 mei 2025
Deze keer recensies van de tentoonstelling Good Mom/Bad Mom in Utrecht, de roman Het land van Hrabal, de film The Salt Path en een voorstelling naar een tekst van Toon Tellegen: Requiem voor de onwerkelijkheid.

Tentoonstelling
Good Mom/Bad Mom: De moedermythe ontrafeld, Centraal Museum Utrecht, t/m 14 september 2025. Zie: www.centraalmuseum.nl

Werk van Buhlebezwe Siwani op de tentoonstelling ‘Good Mom/Bad Mom’, daarachter Meester van Liesborn (15e eeuw). Foto: Natascha Libbert

De moedermythe ontmanteld
Toen ik een paar jaar geleden mensen vertelde over de borstkanker van mijn zus waren vaak de eerste twee vragen hoe oud ze is en of ze kinderen heeft. Als een vrouw een zware ministersbaan krijgt wordt haar gevraagd of haar gezinsleven er niet onder lijdt. En volgens de vicepresident van de Verenigde Staten zijn vrouwen zonder kinderen überhaupt nutteloos. Vrouwen en moederschap zijn onlosmakelijke thema’s, met andere woorden, ook voor de vrouwen zonder kinderen, zoals ondergetekende.
Gek genoeg is het thema moederschap in de beeldende kunsten tot op heden onderbelicht en ondergewaardeerd gebleven: te burgerlijk voor de grote kunsten en onverenigbaar met het kunstenaarschap (dat gold overigens ook voor het vaderschap). Hoog tijd dus om dit onderwerp centraal te stellen in een tentoonstelling, vonden de makers van Good Mom/Bad Mom, nu te zien in het Centraal Museum.
De tentoonstelling begint met een wand vol schilderijen van de stereotype goede moeder Maria met haar Christuskind op schoot, zoals van Jan van Scorel, Artemisia Gentileschi en Theo van Doesburg. Vervolgens wordt de moedermythe vanuit verschillende perspectieven door meerdere (overwegend hedendaagse) kunstenaars ontmanteld. Er is aandacht voor de moeilijke aspecten van het moederschap, zoals de fysieke en mentale pijn, de schuldgevoelens, twijfels en spijt. Tala Madani toont bijvoorbeeld een schilderij uit haar serie Shit Moms, met dansende baby’s op een uit shit bestaande moeder, precies zoals ze zich voelde toen ze als jonge moeder weer aan het werk ging. Buhlebezwe Siwani maakte uit groene zeep niet alleen een ode aan de zwangere zwarte vrouw maar ook een levensgroot groepsportret van zichzelf, haar moeder, grootmoeder en zoon: het alledaagse materiaal oogt sterk (als brons), herinnert aan haar jeugd en symboliseert tegelijkertijd het beladen thema van zuiverheid. Eva Spierenburg verbeeldde zichzelf samengevat in de vorm van haar buik en geslachtsorgaan, zich afvragend of zij moeder wil worden. Gelukkig was er ook aandacht voor mannelijke kunstenaars, zoals Jonas Ohlsson en Magnus Monfeldt die in een installatie het vaderschap bespraken.

In de tentoonstelling zijn eveneens twee kabinetten opgenomen waarin historische context wordt gegeven van de ontwikkeling van kennis over zwangerschappen, samengesteld door de psycholoog en wetenschapshistoricus Trudy Dehue, en van de ontwikkeling van emancipatie, toegelicht door schrijver Anja Meulenbelt. In dit laatste thema stond vooral zelfbeschikking centraal. Dit vormt eveneens het onderwerp voor misschien wel het indrukwekkendste werk in de tentoonstelling, de etsserie Abortion works van Paula Rego die zij maakte naar aanleiding van de zeer magere opkomst bij een referendum in Portugal in 1998 om abortus te legaliseren. Een thema dat helaas actueel blijft.
Op tal van manieren wordt het hardnekkige beeld van de vrouw die haar gehele identiteit ontleend aan haar zorgzame en dienende taken in het gezin bevraagd, weerlegd of ronduit vernietigd. Zeker hoog tijd voor deze tentoonstelling. Toch bekroop mij het gevoel of de moedermythe in zekere zin niet ook bevestigd werd, omdat de nadruk wel erg sterk lag op wél moeder zijn.
Laura Prins

Roman
Het land van Hrabal, Rik Zaal, 136 blz., 19,99 euro

Het geluk van een slecht geheugen
“Manische Alzheimer,” noemt zijn vrouw het. Een aandoening die volgens de verteller zelf “helemaal geen ziektebeeld is”, maar wel een geestige term, “wat klopt omdat mijn vrouw veel gevoel voor humor heeft, een eigenschap die me heel nuttig lijkt voor iemand die getrouwd is met een man die lijdt aan manische Alzheimer.”
De stem die hier spreekt, is die van Hendrik Terpstra, de schrijver op leeftijd in Rik Zaals roman Het land van Hrabal. Die vergeetachtigheid speelt hem parten nu hij wil schrijven over zijn Tsjechische collega Bohumil Hrabal (1914-1997), wiens werk hij goed zegt te kennen, en die hij beschouwt als een van de grootste schrijvers van de twintigste eeuw, groter nog dan Franz Kafka. Maar ja, hij herinnert zich weliswaar dat hij Hrabals boeken ‘briljant en soms zelfs geniaal’ vond, maar over de inhoud weet hij niet veel meer.
Met dat gegeven schreef Zaal een roman die de grenzen van fictie en autobiografie, waarheid en herinnering verkent, misschien zelfs wel loslaat. In rapsodische, associatieve, vaak lange zinnen in de geest van Hrabal – “een snelle manier van schrijven waarbij de auteur totaal niet op fouten let” – ontspint zich een verhaal over een mogelijke ontmoeting die Terpstra met Hrabal heeft gehad, in 1985 te Praag. Heeft die ontmoeting daadwerkelijk plaatsgevonden? Terpstra weet het niet zeker. Hij onderneemt een zoektocht in de marges van zijn geheugen, aan de hand van dagboeken, foto’s en krantenknipsels. Vooral ook om zijn belevenissen in het communistische Tsjechoslowakije van voor 1989 te reconstrueren: hoe was het leven daar?

Al doende wordt Het Land van Hrabal zo ook een meanderende vertelling over het geweten. Want dankzij een gebrek aan geheugen kun je volgens Terpstra ook makkelijker allerlei morele problemen ontlopen, en dus bij de dag leven. Volgens hem (lees gerust: volgens Zaal) is dat wat mensen doen in Echte Landen, zoals Tsjechoslowakije destijds was. In zulke landen heersen onderdrukking, gelegaliseerde leugens, machtswillekeur en politieterreur. Het zijn landen waar zaken worden “geritseld” die mensen in onechte landen niet zouden kunnen bedenken of zouden durven. En juist dat levert “echte literatuur” op, literatuur uit noodzaak, in tegenstelling tot het vrije westen – de Onechte landen – waar literatuur een luxe is en auteurs, ik-gericht als ze zijn, louter hun zielenroerselen bespiegelen. Zaals roman laat mooi zien hoe subtiel het onderscheid tussen goed en fout in deze Echte landen is, en hoe makkelijk het daarover oordelen is vanuit het perspectief van Onechte landen. Hrabal bijvoorbeeld heeft zich met zijn werk altijd buiten de politiek gehouden: was hij daarom een foute schrijver? Of een meeloper? Hoe zat het eigenlijk met zijn geweten? Dronk hij het weg met liters bier?
Daar komt nog bij dat in de Boheemse cultuur fictie en werkelijkheid van oudsher door elkaar lopen. De “parttime bohemiens” waarover Terpstra vertelt – hij heeft er een paar goed gekend – leefden voor 1989 niet alleen in een ‘rare communistische wereld’, waar verhalen bedenken niet alleen een noodzaak was om het leven nog enigszins draaglijk en amusant te houden, maar ook omdat ze in een lange traditie stonden, ‘waarin het absurde gewoner is dan in veel andere gebieden van de wereld’ .

In de melancholie over zijn falende geheugen sluipt uiteindelijk ook een bevrijdend perspectief binnen, want “als verlies van geheugen een voorbereiding op de dood is zou je kunnen zeggen dat mensen met een slecht geheugen zoals ik goed voorbereid zijn.” Zo haakt in deze knappe, korte roman van alles in elkaar: geheugen en geweten, fictie en werkelijkheid, waarheid en fantasie, absurdisme en moraal, leven en dood. Manische Alzheimer is een levenshouding en inderdaad geen ziekte.
Henk Maassen

Film
The Salt Path
Nu te zien in de bioscoop en vanaf 7 augustus op picl.nl

Dakloos aan de wandel met Corticobasale Degeneratie
The Salt Path was een – terechte- bestseller, de verfilming van het boek blijkt nu ook een ‘hit’. In het boek vertelt Raynor Winn hoe zij en haar man Moth – hun studerende kinderen zijn het huis uit – in 2013 al hun have en goed kwijt raakten door een desastreuze investering; ze werden armlastig en dakloos. En dat juist toen tot overmaat van ramp bij Moth Corticobasale Degeneratie (CBD) werd geconstateerd, een zeldzame progressieve hersenziekte die doorgaans begint met motorische problemen of met spraak- en denkstoornissen. Die motorische problemen zitten altijd aan één kant van het lichaam. Bij Moth uit zich dat in een tremor in zijn arm en een slepend been. Prognose, aldus de neuroloog in de film: nog vier tot vijf jaar leven met op den duur sterk afnemende levenskwaliteit. Kans op genezing nihil, palliatieve zorg geïndiceerd. Een wandeling langs de Engelse zuidwestkust lijkt dan wel het laatste waar je aan denkt, maar juist dat is wat beiden besluiten te doen na al deze jobstijdingen. Noem het een vorm van escapisme.
In korte, non-lineaire flashbacks vernemen we wat er aan hun trektocht vooraf ging, terwijl we intussen chronologisch hun traject volgen, en zien we hoe ze soms vechten tegen de elementen, Moth’s ziekte en geldgebrek, maar ook uitgelaten zijn, de moed niet opgeven en nog steeds verliefd zijn. En hoe ze onderweg korte ontmoetingen hebben, met overigens niet altijd even aardige types.

De film is het speelfilmdebuut van Marianne Elliott, die voorheen als theaterregisseur actief was. Des te opmerkelijker hoe goed ze de wandeling – die natuurlijk voor meer staat dan louter dat –met groot gevoel voor sfeer, natuur en landschap zwierig maar in een rustig tempo in beeld brengt. Ze kon daarbij rekenen op twee geweldige acteurs: Gillian Anderson en Jason Isaacs, die in spaarzame dialogen overtuigende, sympathieke karakters neerzetten, de eerste vaak en o zo begrijpelijk bezorgd, de tweede optimistisch-laconiek over hun lot.
En zie, de laatste krijgt gelijk: als Moth zijn pregabaline laat staan, leidt dat aanvankelijk tot nare ontwenningsverschijnselen, maar uiteindelijk gaat het hem beter. En dat tot op de dag van vandaag, zo melden de makers in de eindtitels. Het gaat beiden nog steeds goed.
Of je daaruit mag afleiden dat het de natuur was die hen heeft geheeld, dat ze zijn ‘gezouten’ zoals dat heet in film en boek, valt te betwijfelen. Wel dat de, gelukkig onnadrukkelijke, subtekst van de film luidt dat het leven contingent verloopt, als een traject of reis zonder doel. En dat is iets waar blijkbaar veel kijkers (en lezers) zich in herkennen.
Henk Maassen

Theater
Requiem voor de onwerkelijkheid
Uitvoerenden: Silbersee, Corrie van Binsbergen, Hans Croiset, Albert van Veenendaal

De tekst van Toon Tellegen is in boekvorm verschenen bij Querido en kost 15,- euro

De onwerkelijkheid van het leven
Als het doek opgaat staart een enorme vogel ons aan. Zes, wellicht acht meter hoog. De rest van het decor en de uitvoerenden lijken zo uit een schilderij van Jeroen Bosch en een voorstelling van de Dogtroep te zijn weggelopen. Albert van Veenendaal speelt op zijn geprepareerde piano, Corrie van Binsbergen speelt gitaar, toch nog een keer. Hans Croiset vertelt een verhaal over een ontmoeting met de dood, een tekst geschreven door Toon Tellegen. Hoe wij aan de dood willen ontsnappen door hem te overtuigen: neem anderen, die hebben het meer verdiend, of: ik stel eigenlijk niets voor, ik ben zo onbelangrijk, een stofje eigenlijk, ga aan mij voorbij. Een typische Toon Tellegen-tekst, waarin allerlei niet materiële zaken, liefde, pijn, leed, spijt, berouw, plotseling een materieel anker krijgen, zoals dokter Deter ooit patiënten hielp door hun pijn in een doosje te doen, of de boktor, die alles kon maken, tegenzin, mismoedigheid, achterdocht en verveling bijvoorbeeld. De verteller van dit Requiem voor de onwerkelijkheid probeert zich op allerlei manieren te ontworstelen aan zijn lot, maar hij wordt langzaam maar zeker letterlijk en figuurlijk uitgekleed. Aan het eind trekt hij de conclusie: hij heeft zich altijd met de onwerkelijkheid van het leven bezig gehouden, maar de dood dwingt hem de werkelijkheid van de dood onder ogen te zien.
Een prachtig requiem, in het latijn gezongen, met moderne muziek van Corrie van Binsbergen. Hans Croiset schittert nog steeds. Ook bijzonder: aan het eind zingen er mensen uit de zaal (van Capella Breda) mee in het koor, zodat het geluid opeens van alle kanten komt. Ik zag het in het Chassé theater in Breda, als laatste van een reeks voorstellingen. Als er weer een reeks komt een regelrechte must om te gaan zien. Ontroerend en diepzinnig muziektheater, het is lang geleden dat ik zo iets moois heb gezien in het theater.
Arko Oderwald

3 mei 2025

Film
Quiet Life
De film is nu in de bioscoop en ook te zien via picl.nl

Katatoon na weigering asiel: een nieuw syndroom?
In Quiet Life treft de jonge Katja een merkwaardig lot. Nadat haar familie te horen krijgt dat zij uit Zweden zullen worden uitgezet, raakt Katja in een toestand die het meest doet denken aan katatonie. In Zweden staat dit inmiddels bekend als Uppgivenhetssyndrom, internationaal aangeduid als Resignation Syndrome. Sinds eind jaren negentig zijn in Zweden tal van asielkinderen in een vergelijkbare toestand geraakt: bewegingloos, sprakeloos, onbereikbaar. Soms houdt alleen sondevoeding hen in leven. Het gaat om kinderen van wie het asielverzoek is afgewezen en die de gedachte aan terugkeer naar oorlog, repressie of sociale ontheemding niet kunnen verdragen.

Quiet Life is strak gecomponeerd, in overwegend grijze, blauwige en witte tinten. De film wordt gespeeld in een onderkoelde, afstandelijke stijl. De dialogen zijn onnatuurlijk, soms zelfs absurdistisch – geheel in lijn met de absurdistische sfeer van de film. De ruimtes waarin de personages zich bewegen zijn kaal en symmetrisch. Veel kijkers zullen daardoor moeite hebben zich emotioneel te verbinden met wat zich op het scherm voltrekt. Maar juist dat lijkt de bedoeling van regisseur Giorgos Avranas.
Toch rijst onvermijdelijk de vraag: is dit ‘echt’? Heeft Avranas een realistisch drama willen maken, of is Quiet Life bedoeld als een parabel over het wrede lot van asielzoekers? De Wereldgezondheidsorganisatie erkent Resignation Syndrome namelijk niet als een officiële psychiatrische aandoening. Toch maken verschillende publicaties — raadpleegbaar via PubMed — en een indrukwekkende reportage in The New Yorker korte metten met die scepsis.

Quiet Life is hoe dan ook geen gemakkelijk te doorgronden film. De ouders van Katja worden onderworpen aan bizarre therapieën en aangespoord — of beter: gedwongen — een onnatuurlijk opgewekte houding aan te nemen. In hoeverre dit op de werkelijkheid is gebaseerd, blijft onduidelijk. Wel helpt het te weten dat Avranas wordt gerekend tot de zogeheten ‘weird Greek wave’, een stroming binnen de Griekse cinema die zich kenmerkt door een vervreemdende esthetiek en sociaal ongewone omgangsvormen. De bekendste vertegenwoordiger is Yorgos Lanthimos, met internationaal gelauwerde films als Poor Things, The Lobster en Dogtooth. Deze films onderzoeken en becommentariëren op verontrustende wijze politieke en culturele kwesties, sociale verhoudingen en — breder — de moderne tijdgeest. Quiet Life past naadloos in dat rijtje.
Henk Maassen

Film
Drie dagen vis
Nu in de bioscoop

Ziekte als kwetsbare familiebinding
Soms is een (chronische) ziekte het fragiele schakeltje dat familieleden bijeenhoudt, hoe broos hun onderlinge verhoudingen ook zijn. Gerrie, gepensioneerd monteur en een rasechte Rotterdammer, woont met zijn tweede vrouw in Portugal. Toch keert hij jaarlijks terug naar Nederland voor medische controles: hij is COPD-patiënt. Tijdens die bezoeken logeert hij bij zijn Kaapverdische stiefdochter en zoekt hij zijn broer op — en vooral zijn zoon Dick, met wie hij een moeizame, weinig communicatieve relatie onderhoudt. Nee, praters zijn het niet, in de Hollandse tak van de familie.
Dick, zo blijkt al snel in Drie dagen vis, de nieuwe film van Peter Hoogendoorn, leidt bepaald geen gemakkelijk leven. Hij kampt met paniekaanvallen en zit zowel psychisch als sociaal behoorlijk in de knoop. Later wordt duidelijk dat ook hij onder behandeling staat. Wanneer Gerrie aankondigt zijn COPD-behandeling voortaan in Portugal te willen voortzetten, en er dus geen reden meer is om naar Nederland te komen, dreigt het laatste, kwetsbare lijntje tussen vader en zoon te worden doorgesneden.
Hoogendoorn, die zijn film in contrastrijk zwart-wit draaide, laat veel onuitgesproken — zoals ook tussen vader en zoon het meeste blijft hangen in stiltes. Af en toe speelt hij daarbij met het beeld van de archetypische Hollandse binnenvetter tegenover de uitbundigheid van de Kaapverdiaanse familieleden.
Met het tonen van eenvoudige, alledaagse handelingen en ‘tussentijdse momenten’ wil Hoogendoorn naar eigen zeggen een gevoel van intimiteit en verbondenheid oproepen tussen publiek en personages. Want het emotionele effect, de tragedie én de schoonheid liggen volgens hem in de kadrering, in de lichaamstaal van de mensen, en in de ruimte waarin zij zich bewegen. Daarin slaagt hij overtuigend. De boodschap van de film? Hoogendoorn: ‘Dat het niet vanzelfsprekend is dat je je naasten morgen weer ziet.’
Henk Maassen

Roman
De prinses die mij warm houdt, Leo van Bergen, Palmslag, 183 blz., 22,95 euro


Perpetuum mobile van verwonding en herstel
Vijf verpleegsters melden zich in een als hospitaal ingericht kasteel aan begin van de Eerste Wereldoorlog, waar gewonde soldaten worden opgevangen en, voor zover mogelijk, behandeld. Zo ongeveer begint De prinses die mij warm houdt van medisch-historicus Leo van Bergen, die zijn metier niet verloochent getuige de uitgebreide verantwoording aan het slot van zijn novelle. Het perspectief van waaruit de lotgevallen van deze ‘zusters’ worden verteld is opmerkelijk: de jurk van een van hen. Af en toe onderbroken door een korte bespiegeling van de draagster van de jurk, Roos. Het geeft Van Bergen de gelegenheid om zijn grote historische kennis in zijn vertelling onder te brengen. Merkwaardigerwijs verhevigt juist die opzet ook de impact van de verschrikkingen en gruwelijkheden waarmee de verpleegsters te maken krijgen, met tegen het einde bovendien nog een bijna apocalyptisch coda. ‘We dachten echt alles op het gebied van letterlijk en figuurlijk hartbrekende ziektes en verwondingen en vergiftigingen te hebben meegemaakt en dat het niet erger kon. We waren ervan overtuigd dat Pandora’s doos al jaren geleden geheel en al was geleegd, de hoop incluis. Maar ergens in een klein hoekje is blijkbaar toch nog een gesel achtergebleven die ons nu door een of andere sadistische god alsnog in de schoot wordt geworpen.’ Lees: De Spaanse Griep, door de artsen en verpleegkundigen aangeduid als ‘De Ziekte’.
De vijf verpleegsters dragen schier onmenselijke lasten: het gebrek aan privacy, hun slopende moeheid, verkrachtingen waaraan ze blootstaan. En niet te vergeten de weggedrukte geestelijke pijn die hen, volgens Roos, verbindt ‘met de zichtbare, lichamelijke pijn van de gewonden’. Maar die ze ook van de gewonden vervreemdt, vanwege de pijn die zij de gewonden moeten toebrengen. ‘Pijn vormt de tegelijkertijd stevige als poreuze bodem onder een relatie die even onlosmakelijk als broos is.’ Geen wonder dat ze soms voor ‘zalige verlichting en ontspanning’ schuldbewust een greep in de kast met morfine doen.
Vaak nemen de ‘zusters’ taken van de artsen over, stellen de diagnose en bepalen zelfs wat de behandeling moet zijn. Dit boek is daarmee een herwaardering van de rol van verplegenden in deze, en misschien wel in elke oorlog. Over de nationaliteit van de verpleegsters komen we niets te weten, evenmin over wie vriend of vijand is. Ook dat geeft de vertelling iets universeels: oorlogsgeneeskunde als niets anders dan ‘een zichzelf in standhoudend perpetuum mobile van verwonding en herstel net zolang tot er niets meer te verwonden en te herstellen over is’.
Henk Maassen

Verder Bericht

© 2025 Literatuur en Geneeskunde

Thema door Anders Norén