SCOOP 13: 18 oktober 2025

Scoop 13: 18 oktober 2025
Oktober is de maand van de geschiedenis, daarom deze keer driemaal (medische) geschiedenis: een film over een huiveringwekkende Nazi-arts die uit handen van zijn vervolgers bleef, twee biografieën over een Duits-Nederlandse arts die samen met zijn dochter de grondslag legde voor de geneeskunde in Japan en een boek waarin 18 Nederlandse schrijvers – de meeste tachtigplus- vertellen over hun eigen geschiedenis. De meesten hebben nog zin in het leven, ondanks de ouderdom die met ziekte en gebreken komt.

Hier vindt u de pdf van deze editie.
Reacties in de vorm van opmerkingen, vragen, tips, kritiek en lof kunnen naar: scoop0329@gmail.com

Film
Das Verschwinden des Josef Mengele, nu in de bioscoop
De trailer van de film vindt u hier.

De gruwelgeschiedenis van een Nazi-arts
In 2017 verscheen de roman Le disparation de Josef Mengele van de auteur Olivier Guez (in 2018 in het Nederlands verschenen). Een fantastisch boek over hoe Josef Mengele, de beruchte Auschwitz-arts, er met behulp van aliassen, familie en ‘alte Kameraden’ (en een nieuwe) in slaagde ondanks constante vervolging uit de handen van justitie te blijven.
Dat boek is nu door de Russische regisseur Kirill Serebrennikov, een fel criticaster van Poetin, tot een even fantastische als huiveringwekkende film omgetoverd. Das Verschwinden des Josef Mengele is vrijwel geheel in zwart-wit gedraaid. Daar hoort dan altijd het woord ‘stemmig’ bij, maar dat zou de film geen recht doen. Immers, een van de weinige keren – en daarvan veruit de langste keer – dat Serebrennikov op kleur overschakelt, is juist als er naar 1943, naar Auschwitz, wordt teruggegaan. Het maakt de beelden, die de indruk wekken ter plekke met een handcameraatje te zijn gemaakt, nog gruwelijker dan ze toch al zijn. Serebrennikov draait daarmee de beeldtaal van Schindler’s List om waarin immers de enige kleurenbeelden de beelden van hoop zijn.

Is 1943 de uiterste datum in de verleden tijd, de film begint in het heden, meer precies: in 2023. Een arts laat studenten geneeskunde een skelet zien – ‘Een echt skelet?’ ‘Ja, dit is een echt skelet.’ – en zegt hen dat het om het skelet van Josef Mengele gaat. Omdat die naam geen van de studenten iets zegt, neemt hij het woord, waarna de film start, waarin Serebrennikov continu heen en weer springt tussen diverse periodes, voorafgaand aan het moment dat Mengele in 1979 de Atlantische Oceaan inloopt, daarbij onmiskenbaar de suggestie van zelfmoord wekkend.
Die andere periodes zijn: eind jaren vijftig als hij voor de tweede maal in het huwelijk treedt en wel met de zus van zijn overleden vrouw, en nog kan toosten op de wederopstanding van het Rijk. Begin jaren zestig als met het Eichmann-proces het tij keert. Rond 1970 als hij in een van zijn onderkomens zit en ook duidelijk wordt wat dat betekent voor degenen – Hongaarse, in Zuid-Amerika levende, felle antisemieten – die hem tegen betaling onderdak verschaffen. En, midden jaren zeventig – wat mij betreft de belangrijkste scenes van de film – als hij zijn zoon Rolf, kind van zijn eerste, constant ‘zwak’ genoemde vrouw weerziet, die niets van hem en zijn familie moet hebben maar er desondanks door de gedeelde, zeldzame achternaam voor zijn leven aan vastgeklonken zit.

In al die scenes zien en horen we Mengele zijn daden vergoelijken, zijn al dan niet vermeende achtervolgers aanvallen, de holocaust ontkennen, het nazisme en het superieure Duitse, Arische volk ophemelen, verlekkerd naar een tweeling kijken, zijn helpers van hem afstoten. En we zien hem zijn vroegere medische kameraden de huid volschelden. Enerzijds omdat zij zijn betreurenswaardige lot niet delen (bijvoorbeeld omdat ze lekker aan het werk zijn aan een Duitse universiteit zoals zijn oude mentor Otmar von Verschuer) en anderzijds omdat zij in de ogen van die vreselijke langharige hippies zeker verschrikkelijke dingen hebben gedaan maar iedereen het altijd en alleen maar over hem heeft: Josef Mengele, de Engel des Doods. Het moet gezegd, daar heeft hij wel een punt. Het is omdat hij uit de handen van justitie wist te blijven, dat hij uitgroeide tot het symbool van al wat slecht was aan en in de Nazitijd.
We zien met andere woorden niet alleen een afschuwelijke man, maar ook een man die lijdt onder de constante dreiging van ontmaskering en de daaruit voortkomende vereenzaming. We zien een diep meelijwekkend figuur met wie het echter onmogelijk is medelijden te hebben.
Gaat dat zien.
Leo van Bergen, medisch historicus

Biografie
Brandende IJver, Arlette Kouwenhoven, LM Publishers, 334 blz., 27,50 euro
De Zwevende Wereld, Annejet van der Zijl, Hollands Diep, 350 blz., 26,99 euro

Franz Siebold en dochter: twee legendarische artsen in Japan
Over de arts Franz von Siebold hoorde ik voor het eerst dankzij In de tijdmachine door Japan van Rudy Kousbroek (1929-2010), dat in 2000 verscheen in combinatie met een fraaie, gelijknamige VPRO-documentaire van Hans Keller (1937-2019). Wie dat boek las, weet dat Von Siebold – meestal kortweg Siebold genoemd – in de jaren twintig van de negentiende eeuw actief was op het piepkleine, kunstmatige eilandje Deshima in de haven van Nagasaki. Dat was vanaf 1641 ruim 200 jaar lang de enige plek waar het toenmalige hermetisch gesloten Japan contacten onderhield met de buitenwereld. Vanaf die handelspost, ’tweehonderd passen lang en zo’n tachtig passen breed’ , was het de Nederlanders – naast de Chinezen – als enige buitenlanders toegestaan om enige handel met Japan te bedrijven. Daar legden de VOC-schepen aan, waarna de goederen via een landbrug van en naar het Japanse vasteland werden vervoerd. En alleen daar mocht zich een handjevol Nederlanders vestigen.
Hoe het daar toe ging verhaalt Kousbroek, maar het was in 2010 ook onderwerp van de schitterende, evocatieve roman De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet van David Mitchell, die zich afspeelt in de periode direct voorafgaand aan de komst van Siebold.
Jacob de Zoet, klerk bij de VOC komt daarin naar het eiland om de daar heersende corruptie te onderzoeken en te bestrijden. Daar wordt hij verliefd op een vroedvrouw die geneeskunde studeert bij de Nederlandse arts Marinus. Hij heeft op Deshima een eigen wereld geschapen – met een botanische tuin en een spinet waarop hij Scarlatti speelt – en wijdt zijn Japanse studenten in de Europese geneeskunde in.
Dat Mitchell deze Marinus gemodelleerd heeft naar Siebold staat buiten kijf, zeker na lezing van de twee recent verschenen biografieën van de arts annex natuur- en cultuurvorser: Brandende IJver van Arlette Kouwenhoven en De Zwevende Wereld van Annejet van der Zijl, dat feitelijk een dubbelbiografie is, omdat ze ook ruimschoots vertelt over leven en werk van Siebolds dochter, die de eerste vrouwelijke arts in Japan zou worden.

Philipp Franz von Siebold (1796-1866), geboren in het Duitse Würzburg, stamde uit een familie van prominente artsen. Dat hij in hun voetsporen zou treden, lag voor de hand. Na de vroege dood van zijn vader en van zijn twee broertjes bleef hij op vierjarige leeftijd alleen met zijn moeder achter: hij was ‘haar grote troost, het middelpunt waar haar emotioneel berooide leven om draaide’, schrijft Van der Zijl. Die moeder zal nog lang – hoe ver haar zoon geografisch ook van haar verwijderd is – een rol blijven spelen in zijn leven.
Siebold vestigt zich aanvankelijk als eenvoudig plattelandsdokter, maar koesterde van meet af aan grootse visioenen over het bezoeken en bestuderen van vreemde volkeren en droomde van grote natuurwetenschappelijke ontdekkingen, in navolging van de fameuze Alexander von Humboldt (1769-1859) voor wie hij een diep ontzag had. Bedenk daarbij dat Siebold werd opgeleid op het raakvlak tussen Verlichting en Romantiek, de perfecte voedingsbodem voor zijn drang naar wetenschap en zijn verwondering over en liefde voor de natuur en de medemens. Via via kon hij zijn dromen realiseren, door eerst een aanstelling te verwerven als militair arts in de Hollandse koloniën in Oost-Indië en vanaf 1823 als ‘factorijarts’ op Deshima.

Op het eiland verbleven onder leiding van een opperkoopman (het Opperhoofd) ten hoogste twintig mannen, zonder vrouwen. Maar prostituees uit een speciaal bordeel in Nagasaki mochten er wel komen. Want behalve ‘alcohol en zakkenvullerij’ was seks een van de weinige middelen om de verveling te verdrijven – dixit een van de Opperhoofden in een verslag uit die tijd. Een van deze dames was ene Taki die door Siebold Sonogi werd genoemd. Volgens Van der Zijl was hij stapelverliefd op haar. Zij kregen een dochter, Ine, ook bekend als Oine. Voor Siebold bleek Japan daarmee in alle opzichten ‘een Wonderland’. Want hij vond er niet alleen de liefde maar kon zich er ook wijden aan de geneeskunde en aan natuuronderzoek (flora, fauna) en etnografie.
Al voor de komst van Siebold waren Japanse artsen zeer geïnteresseerd in westerse kennis, al was het maar omdat de geneeskunde er was stil blijven staan. Velen van hen weten dat aan de starre confucianistische manier van werken, zo anders dan de Nederlanders die in hun ogen dankzij gedurfde trial and error vooruitgang boekten. Voor Japanse begrippen was Siebolds kennis van de chirurgie (onder andere kanker- en staaroperaties), anatomie, vaccinatie (pokken!) en verloskunde dan ook zeer geavanceerd. Tot op de dag van vandaag heeft hij daardoor de mythische status behouden van een groot wetenschapper die de westerse geneeskunde naar Japan heeft gebracht.

Belangrijke gebeurtenis in beide biografieën is de zogeheten Hofreis naar Edo (het huidige Tokyo) die Siebold met een groot escorte ondernam in 1826. Die vierjaarlijkse reis was vooral bedoeld om de Shogun, de militaire heerser van Japan, eer te bewijzen en om het voorrecht als enige handel te mogen drijven met Japan te bestendigen. Uiteraard kwam het gezelschap met veel geschenken. Tussen twee haakjes: Kousbroek volgt in zijn boek en documentaire aan de hand van reisjournaals de destijds afgelegde route.
De Hofreis moet een langdurige, uitputtende en vooral ook kostbare expeditie zijn geweest, die over een afstand van 1250 km grotendeels te voet werd afgelegd. Siebold werd daarbij niet alleen begeleid door een wetenschappelijk team, maar ook door dragers, koks, tolken, bedienden, schrijvers en opzichters, in totaal 57 personen. De reis was ook precair, want onderweg bestond er weliswaar veel gelegenheid om land en natuur te leren kennen en te bestuderen, waar Siebold c.s. gretig gebruik van maakten, maar er was niet heel veel voor nodig om in het potdichte Japan van spionage beschuldigd te worden. En dat kon je duur te staan komen, zoals het ‘Siebold-incident’ bewees. Toen aan het licht kwam dat Siebold aan de hofastronoom – een man van naam en faam – enkele geheime geografische kaarten had weten te ontfutselen, werd de sterrenkundige daarvoor doodgemarteld en Siebold in 1829 voor zijn leven uit Japan verbannen.

Siebold reisde terug naar Europa waar hij zich met zijn enorme verzameling Japanse planten, voorwerpen etc in Leiden vestigde. Het contact met zijn innig geliefde Sonogi en hun dochter Oine verwaterde. Enige tijd later trouwde Siebold met een 25 jaar jongere vrouw die niet onbemiddeld was en met wie hij nog vijf kinderen zou krijgen. Twee zonen zouden later met succes zijn Japanse werk voortzetten.
Siebold zelf kon nog lang teren op zijn roem als kenner van Japan, ook dankzij vorstelijke steun, maar verloor uiteindelijk zijn vrienden en medewerkers. ’Geplaagd door geldzorgen, onafgemaakte boekprojecten, werd Japan tot een ‘verloren paradijs’, aldus Van der Zijl.
Zij wijdt het tweede deel van haar boek aan de lotgevallen van zijn dochter Oine, wier ‘looks’ haar weliswaar tot een ‘bastaard’ (een ‘ai no no’) maakten, maar die enorme aanzien zou verwerven als de eerste vrouwelijke arts in Japan. Op achttienjarige leeftijd ging zij in opleiding bij Ishii Söken, een student van haar vader. Die verkrachtte haar. Zwanger keerde zij terug naar haar moeder en in 1851 beviel zij daar van een dochter. Ze liet zich echter niet uit het veld slaan, specialiseerde zich verder bij een andere leerling van haar vader, Ninomiya Keisaku, en was vanaf 1861 verbonden aan de vrouwenafdeling van een ziekenhuis in Nagasaki.

Siebold en Oine zouden elkaar toch nog terugzien, want in 1859 mocht hij alsnog voor een periode van twee jaar Japan bezoeken, samen met zijn toen dertienjarige zoon Alexander. Dat weerzien werd een dramatische mislukking. Mogelijk omdat Oine had verwacht veel van haar vader op te steken over de nieuwste medische technieken, wat niet gebeurde. Waarschijnlijk omdat Siebold simpelweg al decennialang niet meer als arts had gewerkt. Het beeld dat Oine van haar ook toen al mythische vader had, viel daarmee in duigen. Toen hij bovendien het bed bleek te delen met een zeventienjarige dienstmeisje en bij haar een kind verwekte, was de breuk definitief.
Oine vervolgde haar succesvolle loopbaan los van haar vader. Ze bestierde later een vrouwenkliniek in Tokyo en werd vroedvrouw aan het keizerlijke hof. Ze overleed in 1903. Inmiddels overstijgt haar postume roem in Japan ruimschoots die van haar vader. Oine is uitgegroeid tot een cultheldin die tot op de dag van vandaag figureert in musicals, videogames en mangastrips.

Beide biografieën hebben hun verdiensten, en het is geen straf ze na elkaar te lezen. Kouwenhoven biedt meer (medische) geschiedenis, mogelijk – maar ik ben geen kenner – is haar beschrijving van de Japanse historische, culturele en maatschappelijke context ook wat degelijker dan die van Van der Zijl. Die dan weer haar vlotte, literaire stijl mee heeft. Siebold en diens dochter Oine komen in haar boek meer tot leven dan bij Kouwenhoven.
Siebold rijst uit beide biografieën op als een grenzeloos ambitieus man, behept met een groot ego, vaak weinig diplomatiek en methodisch-wetenschappelijk nogal slordig, maar ook als een meester-manager, een onverschrokken doorzetter, begiftigd met een aan zelfoverschatting grenzend optimisme en een ongebreidelde verzamelwoede, en niet zelden toch ook innemend en loyaal. ‘Siebold was iemand met een kort lontje, maar ook een klein hartje. Hij was iemand die zich snel in de kuif gepikt voelde en daar dan gelijk iets mee deed.’ Maar waren niet alle ‘grote mannen’ in die tijd van dat slag, verontschuldigt Kouwenhoven zijn houding. Immers ook dat waren vaak compromisloze, vastberaden lieden die de wereld wilden verklaren en weinig op hadden met softe kwaliteiten als empathie en sociale gevoeligheid. Zoals de door Siebold zeer bewonderde Alexander von Humboldt – hij noemde een van zijn zonen naar hem.

Siebold bleef te lang in zichzelf geloven, ook toen hij al lang niet meer het monopolie had op kennis van Japan, zeker niet nadat agressieve Amerikaanse en Britse handelspolitiek het land had veranderd en verder had ontsloten. Zijn politieke bemoeienissen werden niet meer op prijs gesteld. Bovendien: nog geen twaalf jaar na zijn dood werd iedereen verliefd op Japan, constateert Van der Zijl, wijzend op de met name Franse kunst uit die tijd.
Verbittering en teleurstelling overheersten het laatste deel van Siebolds leven, en dat was moeilijk te verkroppen voor een man die, zoals Kousbroek opmerkte, graag een monument voor zichzelf oprichtte.
Toch is Siebolds nalatenschap niet te onderschatten. Hij heeft drie monumentale boeken geschreven: Nippon, Fauna Japonica en Flora Japonica. De geneeskunde in Japan heeft zeer veel aan hem en aan zijn dochter – die bovendien een soort van feministisch icoon werd – te danken. En last but not least: hij verscheepte een reeks plantensoorten naar Europa, die nu nog steeds in uw tuin staan: de blauwe regen, Japanse esdoorn, magnolia’s, hortensia’s en hosta’s.
En wilt u zien wat Siebold naar Nederland bracht? Ga dan in Leiden naar het Sieboldhuis, Rapenburg 19. Hij woonde er zelf tussen 1832 en 1847. Nu is het een museum.
Henk Maassen

Non-fictie
De prullenmand heeft veel plezier aan mij, Thomas Heerma van Voss, Das Mag, 238 blz., 22,99 euro

‘Je hebt helemaal niks aan ouderdom. Het is afbraak’
In 1977 vroeg literair tijdschrift De Revisor verschillende Nederlandse schrijvers een zelfportret te maken onder de noemer ‘Schrijvers tekenen zichzelf’. Tientallen auteurs die toen tot de veelbelovende literaire toekomst behoorden gaven aan de oproep gehoor. Sommigen hadden nog een glansrijke carrière in het verschiet, anderen verdwenen in de decennia die volgden langzaam uit zicht. Een betrekkelijke jonkie, Thomas Heerma van Voss (bouwjaar 1990), ging bij 18 van hen (waaronder slechts drie vrouwen) op bezoek. Eigenlijk stelde hij steeds maar twee vragen: Wat zag u toen u dat zelfportret tekende? En wat ziet u nu? Kortom: hoe kijken ze terug op hun eigen geschiedenis?
Over succes en mislukking gaat het in De prullenmand heeft veel plezier aan mij, en bijna steeds ook over ouderdom en de mentale en fysieke gebreken die daar bij horen- de meesten zijn tachtigplus. Elegant ouder worden is een kunst, constateert Heerma van Voss in zijn voorwoord. ‘Een precair proces waar de ene schrijver beduidend meer talent voor heeft dan de ander.’

Zo merkt de benjamin van het gezelschap, dichter/schrijver Willem Jan Otten (1951) op dat hij zich altijd verheugde op de ouderdom. En op een oudere schrijver zijn. ‘Maar dat alles wil niet zeggen dat ik in de verste verte ook maar een voorstelling had van hoe het echt zou voelen om oud te worden. Ik dacht altijd: een mens groeit in het leven naar ouderdom toe, gewoon rustig en geleidelijk, zoals een boom. En ik dacht: zo word je geleidelijk een soort van vat dat steeds voller zit met leerzame herinneringen, en daar profiteer je dan van, als wijze oudere. Nou, dat is allemaal gewoon niet zo. Je hebt helemaal niks aan ouderdom. Het is eigenlijk een soort rui die je langzaam overneemt, vooral lichamelijk. Het is afbraak, en in mijn geval waren er twee jaar geleden ook ernstige hartproblemen. Christian Wiman, een Amerikaanse dichter, was jaren erg ziek geweest en schreef daarna erg mooi over geloof en God, en wat hij zich afvroeg: zal ik straks nog geloven, en: wat kan ik geloven als het zover is, als ik doodga? Die angstige vragen houden mij ook erg bezig en ik heb daar in plaats van meer, juist steeds minder antwoord op. Ik werd zo bang toen mijn lichaam me even in de steek liet. Zonder enige vorm van sentimentaliteit denk ik nu veel na over eindigheid, over de dingen die ik hier op aarde nog kan doen.’

Hij is niet de enige, maar anderen tillen zich toch weer uit boven het besef van ouderdom als onverbiddelijke, niets ontziende afbraak. Dichter Judith Herzberg (1934) bijvoorbeeld: ‘Laatst gebeurde dat nog. Ik had dagenlang griep, ik werd heel slap, toen dacht ik: o jee, ik kwijn weg, nu ben ik wel heel oud aan het worden. Toen de griep weg was, leefde ik op en kon ik ineens weer allemaal dingen.’ (….). ‘En toen was ik weer iets minder oud.’ Wat ook hoop geeft bij al het medische ongemak: bijna allemaal kunnen ze het schrijven niet laten ook als ze – soms al lang – geen uitgever meer hebben. Nicolaas Matsier (pseudoniem van Tjits Reinsma) bijvoorbeeld: ‘Ik ben bijna tachtig, maar ik blijf nog even doorwerken alsof ik het eeuwige leven heb.’ Ook schrijver-psychiater Hilbert Kuik houdt de moed erin. Tegenwoordig heeft Kuik geen uitgever meer, zijn laatste roman verscheen in 2010. Een latere verhalenbundel moest hij zelf bekostigen. Hij blijft intussen vasthouden aan het adagium dat literatuur en geneeskunde bij elkaar horen. Sinds hij in zijn jonge jaren Slauerhoff las, is hij daarvan overtuigd, ook al merkte hij dat beide beroepen elkaar soms in de weg zaten, ook later toen hij als psychiater werkte.

Een enkeling is er behoorlijk slecht aan toe. Dichter Jan Kal (1946) bijvoorbeeld, met wie Heerma van Voss pas na grote moeite contact weet te leggen. Kal blijkt te wonen in een chaotisch, onwelriekend tweekamerappartement, bedekt met stof en vuil, met boekenkasten vol spinnenwebben, opgestapelde vaat in de keuken en in de hoek van de kamer een matras op de grond. Daar slaapt Kal, zestien uur per dag, ‘als het niet meer is’.
Ook de oudste in het gezelschap, Cees Nooteboom (1933), gaat het niet goed. Zijn taal is ‘beknopt, soms stroperig’. Zijn geheugen hapert. Hij verplaatst zich in een rolstoel. Ooit, schrijft Heerma van Voss, ‘leidde hij meerdere levens tegelijk, zo werd althans vaak beweerd omdat hij op zoveel plekken woonde, schreef, publiceerde’. Tegenwoordig is zijn wereld gekrompen tot zijn domicilie op het Spaanse eiland Menorca. Omdat vanaf 2020 zijn fysieke toestand sterk achteruit is gegaan, zit reizen er niet meer in. Al geeft hij zelf een andere verklaring voor zijn afgenomen reislust: ‘Op een gegeven moment heb je het wel gezien allemaal.’
Henk Maassen

Bericht navigatie

VorigeVorige